Imagens das páginas
PDF
ePub

Kuyper en zijn vrienden betoond, aan de samenwerking der rechtsche partijen en ook aan de vrees voor de Socialisten, tegen wie Kuyper, die zijn democratische plunje had afgelegd, zich schrap had gezet, zoodat men in de kerkelijke partijen een dam tegen het socialisme was gaan zien. Vele gematigde Liberalen waren dan ook uit socialisten-vrees en uit afkeer van de dure sociale wetten, door het Ministerie Pierson tot stand gebracht1), tot de Kerkelijken overgegaan. Aan den anderen kant was het aantal stemmen op de socialistische candidaten uitgebracht aanmerkelijk toege

nomen.

Het Ministerie nam zijn ontslag en voor de tweede maal zou nu in Nederland een,,Christelijk" Kabinet het bewind

voeren.

Over den indruk, die de toenmalige politieke verhoudingen in ons land op de te 's Gravenhage geaccrediteerde Diplomaten maakten, teekende mijn vader het volgende aan:

De meeste Diplomaten begrijpen volstrekt niets van den toestand. ,,Un parti théocratique qui va prendre les rênes du gouvernement, mais ce n'est plus de notre temps". Hoe is het mogelijk dat in een land, waar in het sociale leven (het sociale leven te 's-Gravenhage, dat de Diplomaten kennen) zoo groote godsdienstige verdraagzaamheid heerscht, zoodat men bijna van elkander niet weet tot welke kerk men behoort, een kerkelijke partij gaat regeeren. In geen land, zoo zeggen zij, is de vrijheid van Godsdienst grooter; iedereen kan zeggen en schrijven wat hij wil, niemand wordt bemoeilijkt om zijn geloof; elke godsdienstige gemeenschap heeft gelijk recht als alle andere. Wat willen dan toch de Katholieken en Calvinisten? Ik antwoordde aan den Rumeenschen gezant, die zeer schrander is, en mij dit vroeg, dat wellicht de oorzaak het meest te zoeken was in ons stemrecht, dat wel niet zoo uitgebreid was als in andere landen, maar toch op het platteland vooral, kiesrecht gaf aan talrijke scharen, voor wie alleen het verschil van kerk en godsdienst belang had. Ook de Amerikaansche Gezant kon zich deze toestanden in een zoo hoog ontwikkeld land als Nederland niet goed begrijpen. Voor een vreemdeling is het dan ook zeker allerzonderlingst. De Belgische Gezant, die Nederland het beste kent, maakte de zeer juiste opmerking, dat niemand in Nederland,,conservateur" genoemd wilde worden. Zij noemen zich allen anti-libéraux et anti-révolutionaires.,,Mais vous êtes donc conservateurs". Dit ontkennen allen.

1) Zooals Pierson het (blijkens mededeeling van zijn biograaf Prof. Verrijn Stuart) kort na zijn aftreden in een brief uitdrukte, had het Ministerie,,te veel naar links gekeken" en was daardoor ongewild een der oorzaken geworden van de kentering in onze politieke verhoudingen.

De leider der anti-revolutionaire partij werd door de Koningin belast met de vorming van een Kabinet. Het is wel merkwaardig, dat deze crisis, die voor een deel aan een conservatieve strooming haar ontstaan te danken had, thans zou worden opgelost door den man, die vroeger het conservatisme als staatsgevaarlijk en onchristelijk had bestreden. Evenals van het in 1888 gevormde Ministerie zouden ook van dit Kabinet Anti-Revolutionairen te zamen met Katholieken deel uitmaken. De Savornin Lohman, die in de laatste jaren in het Parlement Kuyper min of meer overvleugeld had, en dien velen als de aangewezen Kabinetsformateur beschouwden, werd in dit Ministerie niet opgenomen ;het schijnt dat de tweespalt tusschen hem en Kuyper daarvoor te groot was. Wel werd aan Mackay een portefeuille aangeboden, doch deze bedankte daarvoor om persoonlijke redenen en ook, naar het schijnt, omdat hij als tegenstander van protectie er bezwaar tegen had, dat een Katholiek als Minister van Financiën optrad. Lohman had gewild, dat Mackay aan het hoofd van het Kabinet had gestaan en dat hij en Kuyper daarin dan zitting zouden hebben gehad, maar, zooals hij in het levensbericht van Mackay vermeldde, deze schreef hem, dat dit niet zou gaan.,,Ik aan het hoofd en gij en Kuyper onder mij. Het zou zijn Mercurius, die den Raad der goden praesideert."

Buiten en behalve Kuyper, die voor zich de portefeuille van Binnenlandsche Zaken nam, traden in dit coalitie-kabinet drie Anti-Revolutionairen op: Baron Melvil van Lynden, Secretaris-Generaal van het Hof van Arbritage (Buitenlandsche Zaken); Jhr. Titus van Asch van Wijck, Kamerlid en oud-Gouverneur van Suriname (Koloniën)1) en Mr. de Marez Oyens (Waterstaat). Drie Katholieken aanvaardden voorts portefeuilles: de Kamerleden Loeff (Justitie) en Harte van Tecklenburg (Financiën) en de oud-Minister Bergansius (Oorlog). De Minister van Marine Kruys, die ook reeds als zoodanig van het Kabinet Mackay deel had uitgemaakt, behoorde naar ik meen, niet tot eenige politieke partij, evenmin als Ellis, die hem, na zijn overlijden in 1902, opvolgde. Men zou dit Ministerie kunnen karakteriseeren als conservatief, protectionistisch en clericaal. Kuyper nam in

het Ministerie een hoogere plaats in dan vorige Premiers in de door hen gevormde Kabinetten. Door een wijziging van het Reglement van Orde voor den Ministerraad werd hij nml. tot Permanent Voorzitter van dien Raad aangesteld, terwijl tot nu toe de Kabinetsformateurs steeds tijdelijk voorzitter waren geweest. Deze nieuwigheid ontlokte aan de Staten-Generaal eenige critiek, waarop Kuyper repliceerde, dat het slechts de bestendiging was van een bestaanden toestand.

1) Nadat van Asch van Wijck in 1902 was overleden, werd het Kamerlid Idenburg, oud-kapitein van het Nederlandsch-Indische leger, zijn opvolger.

Leusden.

J. A. A. H. de Beaufort.

(Wordt vervolgd.)

H. G. WELLS

I. DE SPECULATIEF-WETENSCHAPPELIJKE VERHALEN.

Waarin ligt het meest eigenaardige van den schrijver Wells? - Niet in de Schoonheid.

Het eerste, drie-vierde, deel der negentiende eeuw zag in Engeland een literair schoonheidsleven ontbloeien zoo vol en rijk, dat het zal blijven leven in de geschiedenis der wereld als een hoogtepunt van menschelijk scheppingsvermogen. De groepen Wordsworth-Shelley-Keats, die van Tennyson en de Brownings, die van de Rossetti's, Morris en Swinburne - wie het geluk heeft zich met open geest en vrij van beslommeringen te mogen verdiepen in het werk dezer dichters en van vele hunner tijdgenooten, die hen begeleidden als planeten hun zonnen, hem zal een toovertuin opengaan van de meest kleurige gewassen en de meest wonderbare vergezichten, van zich in de harmonieën eener gouden klankenwereld vertolkende verlangens en idealen, van hoog-menschelijk gevoelen en streven en mijmeren als misschien geen andere wereldperiode in rijker mate ons geboden heeft.

Maar die groote periode, wel zich voortzettend en uitbloeiend in tal van kleiner menschfiguren en schoonheidsopenbaringen maar niet meer stijgend tot de hooge toppen van een Epipsychidion of Aurora Leigh of The House of Life, dat bloeitijdperk van poëtisch leven nam een einde. De strijd der klassen en meer dan deze de strijd der meeningen over heel het gebied van ons sexueel, ons politiek, ons maatschappelijk en persoonlijk leven, verontrustte en verwarde en bestookte de geesten. Niet de schoonheid, maar het geestelijk inzicht,

het begrijpen werd hoofdzaak voor den mensch. Men wendde zich af van de mijmering en den droom. Een geslacht van meer-bewust-willenden, van denkers meer dan van dichters verrees, en de poëzie, zij die bovenal een schepping van spontanen aard, van gevoel en verbeelding is, en waarbij het denken hoogstens regelend en rangschikkend, niet als de meester, de heerscher optreedt, de poëzie trok zich terug in een afgezonderd hoekje, ver van het leven en strijdgewoel der menigte.

Het dichterlijk leven dat ook reeds in de hiervoren genoemde figuren niet volop, met alle wortelen, in het leven van hun eigen tijd en menschheid stond, ook reeds in hen zijn stof vooral in andere tijden en andere werelden zocht, vond zijn uitloopers in de zeer voorname en gedistingeerde, maar in een verfijnd aestheticisme zich toespitsende, van de meer algemeene en natuurlijke mensch-vereenigende levensfaktoren en levenskrachten zich afwendende kunst van een Walter Pater en Oscar Wilde. Het waren de wondere bloemen van exotische broeikasplanten, het waren de prachtige glanzen en kleuren van een stervende schoonheid, die hun delikate kunst ons gaf, dingen van een bedwelmende verlokking en zeldzame bekoring maar van een verfijnd individualistischen zin, afzijdig van den hoofdstroom van het leven, niet gedrenkt door de volle wateren van zijn aandoeningen en hartstochten, verlangens en idealen, niet de openbaring van heel een volk of menschheid, van een met de veelheid zijner geestelijke krachten zich samenscharend gemeenschappelijk leven.

En sedert verlegde de kunst haar sympathieën en aspiraties van de schoonheid naar de menschelijkheid, van de poëzie naar het proza, van de individueele naar de gemeenschappelijke ziel.

Het geestelijk scheppingsvermogen van het Engelsche volk nam onder deze omstandigheden meer strijdzuchtige en militante, minder muzikale en gratievolle, in het algemeen meer intellektueele vormen aan; het streven naar schoonheid maakte plaats voor den geestelijken durf, de geestelijke wijdheid, de geestelijke beradenheid. Op ethisch, meer dan aesthetisch gebied ontwikkelde de menschheid in deze laatste periode haar krachtigst leven. En zoo wij dit be

« AnteriorContinuar »