Imagens das páginas
PDF
ePub

meerdere de andere in mindere mate, de een op een meer bepaalde wijze of met betrekking tot meer bepaalde punten dan de andere. Elke fractie had haar eigenaardig gezichtspunt op dit vraagstuk.

De Sociaal-Democraten achtten alle hervormingen, die de ,,burgerlijke" partijen voorstonden, lapwerk. Troelstra verdedigde o.a. een stelsel van arbeiderspensioneering, geheel op staatskosten, als een eisch der socialistische beginselen1). De Radicalen waren, onder den invloed der Socialisten, altijd bevreesd niet ver genoeg te gaan en beijverden zich daarom steeds aan het volk de verzekering te geven, dat alleen enkele algemeene begrippen, voornamelijk dat van den individueelen eigendom, hen van dezen scheidden. Bij de overige partijen bestond wel eenige eenstemmigheid op dit gebied, maar de politiek was oorzaak, dat zij niet eendrachtig konden samenwerken. De Katholieken en de Anti-Revolutionairen stelden het Christelijk beginsel op den voorgrond, hetgeen practisch weinig beteekenis had, maar in het oog der kiezers groote waarde bezat. Kuyper trachtte steeds met groot talent te betoogen, dat tusschen dit Christelijk beginsel en dat waarvan de Liberalen bij hun sociale hervormingen uitgingen, een oneindig verschil was gelegen. Dit rekbaar Christelijk beginsel was zeer geschikt om als oppositie middel dienst te doen. Wanneer een hervorming op maatschappelijk gebied aan de orde was, dan placht van kerkelijke zijde verklaard te worden, dat men de hervorming op zich zelf uitnemend oordeelde, doch dat de Christelijke beginselen eischten, dat zij op een andere wijze werd verwezenlijkt, als de Regeering voorstelde.

Het ontwerpen der sociale wetten ressorteerde toenmaals grootendeels onder de Ministeriën van Binnenlandsche Zaken en van Waterstaat. De Hoofden dezer Departementen, de Ministers Goeman Borgesius en Lely, die beiden tevens de betrekking van Kamerlid waren blijven vervullen, helden

1) Een, in 1897 gehouden, vergadering van socialistische arbeidersvereenigingen, nam een resolutie aan, waarbij er o.a. bij de Regeering en de Volksvertegenwoordiging ten sterkste op aangedrongen werd,,de noodige maatregelen te nemen, opdat aan invalide en oude arbeiders van staatswege een voldoend pensioen wordt verstrekt, waarvoor de fondsen noch direct, noch indirect door de arbeiders worden opgebracht."

eenigermate over tot de beginselen van het staatssocialisme, terwijl Pierson, Cort van der Linden en mijn vader meer vast hielden aan de oude economische opvattingen, Pierson als behoedzaam financier, van der Linden uit juridischfilosophische begrippen redeneerend. Mijn vader teekende hieromtrent het volgende aan:

De groote moeilijkheid was altijd het Kamerlidmaatschap van Lely en Borgesius. Zij stonden daardoor voortdurend in verband met hun radicale staatkundige vrienden, wien zij het toch niet geheel naar den zin konden maken. Zijn alle Ministers, zooals in sommige landen, leden van de Kamer en van een groote Regeeringspartij, dan hebben zij de leiding van die partij, maar wanneer enkele Ministers als leden der Kamer tot een fractie in die Kamer behooren, dan is hun positie dubbelzinnig. Na voortdurende wrijving is er bij de behandeling van de wet op de gemeentebelasting1) een soort van breuk gekomen tusschen Borgesius en zijn staatkundige vrienden.

Met de radicale hervormers kunnen ernstige regeeringsmannen het op den duur moeilijk uithouden. De hervormingen, die wij (n.m.l. het Ministerie Pierson) bedoelden, waren practische hervormingen. Men behoeft nooit bang te zijn dat een verstandige regeering, ook al heeft zij radicale neigingen, te ver zal gaan met sociale hervormingen. Zij wordt geremd door financieele bezwaren en ook door overwegingen van practischen wetgevenden aard. De leden der Kamer, steeds aangezet door de heethoofden onder hun kiezers, kennen dien rem niet.

Reeds in het voorjaar van 1898 verscheen het eerste sociale wetsontwerp van het Kabinet Pierson, strekkend om werklieden tegen de geldelijke gevolgen van ongevallen in bepaalde bedrijven te verzekeren. Eerst in den herfst van het volgend jaar kwam dit ontwerp, nadat het tengevolge van daartegen ingebrachte bezwaren gewijzigd was, in openbare behandeling. Van de noodzakelijkheid eener wettelijke regeling der ongevallen-verzekering was men in de Kamer in het algemeen doordrongen, maar tegen het beginsel, waarop het onderhavige ontwerp rustte (verzekering uitsluitend door den Staat) werd door sommigen opgekomen; men achtte dit ,,socialistisch" en ,,on-Nederlandsch". Van de vele amendementen waren de door Kuyper voorgestelde het belangrijkst. Zij beoogden decentralisatie, door aan de

1) Wet van 21 September 1900 (Stbl. 164) tot wijziging van de artikelen 240c en 243 der Gemeentewet, waarbij aan de Gemeenten werd toegestaan in haar inkomstenbelastingen een progressie van eenige meerdere beteekenis aan te brengen, dan het in 1897 aangenomen zoogenaamde Benthamsche stelsel toeliet.

werkgevers de bevoegdheid toe te kennen om, onder verband met de Rijksverzekeringsbank, door zoogenaamde bedrijfsvereenigingen in de verzekering te voorzien, onder bepaalde eischen, waaraan echter slechts de spoorwegmaatschappijen en enkele andere groote werkgevers zouden kunnen voldoen. Deze, door de Regeering onaannemelijk verklaarde, amendementen werden verworpen. Eenzelfde lot trof ook o.a. de amendementen resp. van Jhr. de Savornin Lohman en van Jhr. de Beaufort, die beide beoogden tegemoet te komen aan de bezwaren der werkgevers, door hen de gelegenheid te schenken zich voor eigen risico te verzekeren. Eerstbedoeld amendement was door de Regeering bestreden, laatstbedoeld door haar min of meer aanvaard. Kuyper, die begreep, met het oog op de kleine luyden, zich niet tegen sociale hervormingen te kunnen verzetten, stemde evenals zijn politieke vrienden voor de wet, welke door de Tweede Kamer werd aangenomen. In de Eerste Kamer hadden ook slechts enkele leden bezwaar tegen het hoofdbeginsel der wet, maar velen kwamen op tegen de wijze waarop daaraan uitvoering was gegeven. Sommigen keurden het af, dat de privaatrechtelijke verhouding tusschen werkgever en arbeider tot een publiek rechtelijke werd gemaakt, terwijl velen ook bezwaar hadden tegen de aan de werkgevers opgelegde verplichting om voor de verzekering gebruik te maken van de Rijksverzekeringsbank. Daar ons Hoogerhuis het recht van amendement mist, meenden deze afgevaardigden, toen na lange beraadslagingen het ontwerp in stemming kwam, zich daartegen te moeten verklaren, met het gevolg, dat het verworpen werd. Een door de, in 1899 opgerichte,,,Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers" gevoerde actie had op de houding der Eerste Kamer veel invloed. De Regeering behoefde niet lang te wikken alvorens te kiezen tusschen de verschillende expedienten, welke zich aan haar voordeden om de door dit votum ontstane crisis op te lossen. Ontbinding der Eerste Kamer zou aan de onvoorwaardelijke voorstanders der wet ongetwijfeld geen meerderheid verschaffen. Berustte de Regeering in de beslissing, dan zou in afzienbaren tijd een ongevallen-verzekering niet tot stand komen en evenmin wanneer het Kabinet zijn portefeuilles ter beschikking van

de Kroon stelde, daar een nieuw Bewind wel niet een vraagstuk aan de orde zou stellen, waaromtrent tussc' en de beide Kamers geen overeenstemming scheen te bestaan. Eén uitweg bleef voor de Regeering slechts over om de crisis op te lossen en tevens de totstandkoming van de ongevallenverzekering te bevorderen. Zij diende een nieuw wetsontwerp in, waarbij rekening werd gehouden met een van de voornaamste bezwaren der Eerste Kamer, dat werd gedeeld door een kleine meerderheid in de Tweede Kamer, bestaande uit hen, die vóór het amendement Lohman en door hen die vóór het amendement de Beaufort hadden gestemd.1) De Regeering kwam hierdoor evenwel in de noodzakelijkheid voor te stellen hetgeen zij vroeger had afgekeurd en toen dit nieuwe ontwerp, waarbij voor de werkgevers de mogelijkheid werd geopend zelf het risico der verzekering op zich te nemen of dit op een particuliere maatschappij over te dragen, in behandeling kwam bij de Tweede Kamer, verweten de Socialisten en de Radicalen de Regeering, voor de conservatieve Eerste Kamer gezwicht te zijn. De werkman-afgevaardigde de Klerk wilde aan dezen tegenstand uit politieke overwegingen niet mede doen, de arbeiders waren daartoe te zeer met deze ongevallenverzekering ingenomen. 2) De Ministers Pierson en Lely zetten het standpunt der Regeering openhartig uiteen en zonder veel tegenstand werd de wet daarop aangenomen door de Tweede en thans ook door de Eerste Kamer, waarvan slechts drie leden tegen stemden.

De noodzakelijkheid van wettelijke maatregelen ter verbetering van de toenmaals op vele plaatsen inderdaad treurige woningtoestanden, werd algemeen ingezien. Het ontwerpwoningwet en het nauw daarmede samenhangend ontwerpgezondheidswet werden door alle staatkundige richtingen met

1) In zijn,,Staatkundige opstellen" (bldz. 106 en vlg.) voerde mijn vader dit geval als voorbeeld aan, om aan te toonen hoe een oponthoud in de wetgeving kan ontstaan, doordat de Eerste Kamer het recht van amendement mist.

*) In 1919 nog zeide de Voorzitter der S.D.A.P. op het partij-congres: ,,Het is overdreven om te zeggen, dat elke hervorming zonder algemeen kiesrecht bereikt „,kool” moet zijn. De Ongevallenwet is geen kool en als het kool is, dan zit er tenminste voor de arbeiders een flink stuk worst in."

ingenomenheid ontvangen en deze beide belangrijke sociale wetten zijn dan ook zonder principieele oppositie tot stand gekomen. Hetzelfde kan ook gezegd worden van de door den Minister Cort van der Linden verdedigde zoogenaamde ,,Kinderwetten", waarbij wijzigingen werden aangebracht resp. in het B. W. (van de bepalingen betreffende de ouderlijke macht en de voogdij) en in het Strafwetboek (van de bepalingen betreffende de straffen en de strafrechtspleging ten aanzien van jeugdige personen). Deze wetten werden door de Tweede Kamer zelfs zonder hoofdelijke stemming aangenomen.

Als een belangrijken maatregel op sociaal gebied kan men ook beschouwen de invoering van den leerplicht, welke echter niet zonder hevige oppositie tot stand kwam. De geheele rechterzijde stond hier tegenover de Regeering en het smeulend vuur van den schoolstrijd dreigde weer even in lichte laaie vlam uit te breken, al werd in het ontwerp rekening gehouden met de gemoedsbezwaren van ouders, in wier woonplaats een bijzondere school als door hen gewenscht ontbrak. Overbrenging op den staat van den opvoedingsplicht, waarmede God de ouders belast heeft, oplegging van financieele lasten aan de bijzondere school en aanranding van dier vrijheid, waren nu o.a. de bezwaren, welke de Clericalen tegen het voorstel aanvoerden, die zich daarenboven niet konden vereenigen met het verplicht herhalingsonderwijs. Schaepman scheidde zich ook thans (ditmaal in gezelschap van Kolkman) van zijn geestverwanten af, tot verontwaardiging van velen hunner.

De Socialisten verweten Minister Borgesius, te veel rekening te hebben gehouden met de opvattingen van zijn minder vooruitstrevende ambtgenooten1) en te tegemoetkomend te zijn geweest voor de tegenstanders o.a. door verplichte schoolvoeding en -kleeding niet in de wet te hebben willen opnemen en de verlenging van den leerplichtigen leeftijd tot 13 jaar prijsgegeven te hebben. Toen hun amendementen verworpen waren, stelden zij zich bij de eindstemming aan

1),,Ook in dit ontwerp," zeide Troelstra,,,zijn vele zwakke plantjes van Borgesiaansche vooruitstrevendheid door den killen adem van Piersonsche zuinigheid en Beaufortsch liberalisme in de geboorte gedood."

« AnteriorContinuar »