Imagens das páginas
PDF
ePub

II.

Mutual forgiveness of each vice,
Such are the gates of Paradise.
BLAKE

Ik lig niet meer alleen in het ruim. de dood heeft mij samengelegd

met het teedere witte kind

dat ik eens in den verren tuin onuitsprekelijk heb liefgehad.

nu zullen wij samen vergaan.
haar stem in de duisternis zegt:
neem mijn hand, het donker is koud.
neem mijn hand, het donker is groot...
die de liefde niet samen houdt

worden éen in de angst voor den dood.

in een weerlicht verblind en onthuld grijpt een mond een bevenden mond en een leven van lust en schuld wordt wit in die duistere stond waarin alles te niet wordt gedaan: angst en bloed, hoovaardij en lust, en mijn trotsche purperen naam

wordt smetteloos uitgewischt

met haar zuiveren sneeuwwitten naam....

nu zijn wij bijna vergaan

- is dat licht daar het Paradijs?

nu zijn wij bijna vergaan

- is dan alles voorgoed voorbij....?

H. MARSMAN.

[blocks in formation]

En verder tot den zachten schijn Van het onnoemelijke Licht,

Waar Engelen gebogen zijn,

Hun vleugels vouwend voor 't gezicht.

[blocks in formation]

2.

De oude stal was kil van vocht
En angstig in lantarenschijn

Maria, na den langen tocht,

Was bleek van moeheid en van pijn.

Zij rustte op het harde stroo
En droeg een glimlach wonderbaar
En merkte Jozefs liefde noo,
Onhandig zorgend over haar.

Maar aan den hemel ging een ster
En dreven zangen op den wind,

Want langzaam kwamen, van heel ver,

Drie wijze mannen om een kind.

Zoo, in de armoe onzer ziel,

Zijt Gij geboren onverwacht

En 't licht, dat rond Uw hoofdjen viel,
Staat als een ster in onzen nacht.

W. A. P. SMIT.

VIJFTIG JAREN UIT ONZE GESCHIEDENIS

(1868-1918)

XXIX.

In de laatste jaren der vorige eeuw veroorzaakte de Hogerhuis-zaak groote agitatie hier te lande. Zij is wel eens met de Dreyfus-zaak vergeleken, doch van het opzettelijk onderdrukken der waarheid was bij de zaak-Hogerhuis geen sprake, en zelfs mag, naar ik meen, worden aangenomen, dat de van socialistische zijde geuite beschuldiging van partijdigheid der rechterlijke macht niet gegrond was.

De drie gebroeders Hogerhuis waren in 1896 door de rechtbank en door het Gerechtshof te Leeuwarden veroordeeld tot gevangenisstraf wegens poging tot diefstal met geweldpleging en twee van van hen daarenboven wegens poging tot doodslag en inbraak, gepleegd te Britsum. Weldra ontstond er evenwel bij sommigen twijfel of zij inderdaad de schuldigen waren en drie andere personen werden als de daders aangewezen. Het bewijsmateriaal, dat voor de vermeende schuld van laatstbedoelden kon worden aangevoerd, was echter niet van dien aard dat zij op grond daarvan zouden kunnen veroordeeld worden.

In meetings en in geschriften werd, vooral door Socialisten, de onschuld der Hogerhuizen als vaststaand aangenomen en aangedrongen op een revisie van het arrest, welke echter volgens de toenmaals geldende bepalingen, slechts mogelijk zou zijn wanneer andere beklaagden voor hetzelfde feit veroordeeld waren en beide arresten niet waren overeen te brengen, of wanneer een of meer der getuigen wegens meineed

« AnteriorContinuar »