Imagens das páginas
PDF
ePub

En wijl ik mij vertrouwend voordeed, voegde ik er aan toe: ,,Alles komt wel terecht, Claudia. Kom verdrijf nu maar al uw zorg."

Ik had mijn wang voor een kus naar haar lippen geheven. In de duisternis raakte haar hand afwijzend mijn voorhoofd, terwijl zij mij hard, ofschoon zonder wrok, toefluisterde:

,,Neen Karel, zoo eenvoudig is het niet. Gij hebt het niet alleen Emma moeilijk gemaakt. Rekent gij voor niets dat gij mij hebt miskend?"

Meer nog dan de zorgzame genegenheid voor haar vriendin, trilde in haar hart de vernederde liefde van de vrouw. Waar zij op dien oogenblik menschelijker dan ik mij haar steeds indenk aan mijn zijde leed en zich nochtans met een besliste hardheid omgordde, was zij mij naderbij dan ooit en tevens zoo ver dat het mij toescheen alsof ik haar opnieuw zou moeten verdienen.

,,Kost het u zoo veel moeite mij een fout te vergeven?" vroeg ik haar nog met waarachtige teederheid.

Zij dacht een poos na.

,,Ik heb er u al meer dan eene vergeven. Karel, gij zoudt het moeten weten. Meestal raakten ze mij niet als deze. Laat mij deze maal den tijd."

Haar volharding, ook in het afweren, verwonderde mij niet. Zij kwam mij voor als een pand der menschelijkheid van haar liefde. Daarbij gaf zij mij den moed om mijn beste intenties met iets als wilskracht aan te spannen.

Van den volgenden ochtend af was alle dubbelzinnigheid in de atmosfeer van den huize verdwenen. Slechts was er een zeker ongeduld hangende om tot de oude orde terug te keeren. Emma kreeg van haar vader den brief, die zij had verwacht. Zij zou den Maandag met de namiddagbus vertrekken. De onderpastoor werd door Claudia verwittigd. Hij moet haar hebben gezegd van Emma's heengaan meer te verwachten dan van haar blijven.

Met de innerlijke opwinding, die onder een valsche rust lag verborgen, verliep de Zondag traag. Het was een dag dat alle dingen dik omneveld stonden. De olmen voor het huis waren ternauwernood te onderscheiden en over de baan eindigde de wereld. 's Namiddags riep ons de berechtingsbel

buiten: de laatste sacramenten werden gedragen aan het meisje van den secretaris.

Het was een eenig uur om aan de mystische neigingen der ziel te gehoorzamen: de mist gaf aan alles een onzichtbare aanwezigheid. Onderscheidde het oog niets meer, de vertrouwde geest wist alles op zijn plaats: daar de daken die hun schuine vlakken rhythmisch mengen, ginder de huizen, die insprongen maken en hoekig in de bouwlijn staan, dan de lage kerkhofmuur, die daalt met de helling, het kruis wijd erboven, en tusschen alles, de stompe toren met zijn scheeve silhouet. Nu was daar een huis waaruit het leven ontsnapte, om zich in de bezielde stoffeloosheid op te lossen.

De onzichtbare koorknaap belde als van zeer ver, door wol. Alleen zijn lantaren zagen wij schommelen en het scheen wel de mist te zijn die wiegde rond het licht.

Claudia zat op de knieën. Ik knielde naast haar op den vochtigen baksteen van het pad. Toen wij rechtstonden be-. vond Emma zich rechtop achter ons. Zij was bleek. Zij omvatte Claudia en mij met een benijdenden blik en zeide eenvoudig:

,,En toch de knie niet kunnen buigen zooals gij. Niet durven, misschien."

Mijn vrouw bezag mij even en in haar oogen las ik al de strengheid van haar verwijt, dat ik die kniebuiging had belet.

Slechts den volgenden dag, toen even voor het vertrekken de onderpastoor verscheen, kwam er helderheid over de vrouwen. Claudia zoowel als Emma werden om zoo te zeggen tot een nieuwe hoop opgeheven. Berrewats glimlachte inderdaad vertrouwend, en bleek ten zeerste opgeruimd. Hij sloeg een luchtigen toon aan en raakte slechts aan de scheidingskwestie, toen Emma hem over een geestelijken raadgever in de stad onderhield.

Er was te veel tevredenheid in hun aller oogen, trots den jammerlijken aftocht, opdat ik niet droefgeestig en bitter de scheiding zou hebben gevoeld. Claudia en Emma omhelsden elkaar vóór het tuinhek. De kinderen gierden wreed. De onderpastoor en ik vergezelden Emma tot op den Brusselschen steenweg.

De autobus hield stil. Emma en Paul drukten elkaar de

hand, - ik hoorde al hun onderdrukte gevoelens spreken in hun,,Adieu". Ik zette den kleinen Herman in den wagen, hielp zijn moeder instappen en zag ondanks mezelf een uiterste maal, met de oogen van den man, haar schoonheid. De blauw en geel geverfde bus klom zacht de helling op. Herman wuifde met zijn handje voor het raam. Emma liet zich niet meer zien. Ik confronteerde met Paul's sereene tevredendeid mijn eigen troebel hart, waarin zich, trots alles, spijt om het gemiste bezit en leedvermaak om Emma's en Paul's verzaken opwierpen. Mijn vriend keek mij in de oogen. In een plotse opwelling van walg voor me zelf bekende ik hem met wanhoop de modderige gisting in mijn ziel. Even schoof de schaduw van een ernstige overweging over zijn blik:

,,Denk niet dat gij alleen in uw geval zijt of dat de goedheid niet de vrucht der inspanning kan zijn."

Maar een groote leegte opende zich plots rondom ons: Boven op de helling draaide de blauw-gele auto om het Wintersch boomenmassief.

MAURICE ROELANTS.

VERZEN.

DE VOORTEEKENEN.

Soms was zij heel den dag met zichzelve alleen.
langzaam boog zij zich dan af naar den wand
en zij verdween in onzichtbare verten; hij bleef alleen
achter, wachtende of zij wel keeren zou uit dat land.

later keerde zij dan, maar zij was zoo doordrenkt door vijandige geuren en vreemde, geheimzinnige glanzen, dat hij zich door haar kussen verraden vond, en zich, gekrenkt door de teederheid van haar machteloos en vermoeid erbarmen langzaam uit de angst van haar tengere armen bevrijden moest.

DE OVERTOCHT.

I.

De eenzame zwarte boot

vaart in het holst van den nacht door een duisternis, woest en groot den dood, den dood tegemoet.

ik lig diep in het kreunende ruim,
koud en beangst en alleen
en ik ween om het heldere land,
dat achter den einder verdween
en ik ween om het duistere land
dat flauw aan den einder verscheen.

die door liefde getroffen is en door het bloed overmand

die ervoer nog het donkerste niet, diens leven verging niet voorgoed; want de uiterste nederlaag

lijdt het hart in den strijd met den dood.

o! de tocht naar het eeuwige land door een duisternis, somber en groot in de nooit aflatende angst

dat de dood het einde niet is.

« AnteriorContinuar »