Imagens das páginas
PDF
ePub

in de oogen van een kind het ongeschapen licht, gebroken wel en als een veege weerglans, maar onbedrieglijk toch en onvergetelijk, één herinnerend oogenblik lang weerschemeren ziet. Is niet van Nijhoff's werk bijkans voor de helft deze herinnering-en-herkenning de oorsprong en drijfkracht? en schreef Roland Holst ooit een vers zoo onbesmet, zoo klinkklaar en vanzelve en zacht, enkel gelijk water zijnde, om het vers-zelf te citeeren, als Van een kind (I)? - De vraag is verder, in hoeverre de Paradijs-geschiedenis voor Anthonie Donker wérkelijk is, en reëel-christelijk. Slechts zeer ten deele, dunkt mij. Want ten eerste aanvaardt hij, het blijkt uit zijn poëzie, het christelijk-gesteld noodzakelijk complement van de Vloek niet, het Kruis, en ten tweede deelt hij, lees Adam, dat in Juni van dit jaar in dit tijdschrift verscheen, de meening, die o.a. Dostojewski hartstochtelijk aanhing, dat door menschelijke liefde álles, letterlijk álles verzoend wordt (want liefde had zijn schuld geëvenaard, A da m, slotregel), daarmee de god-menschelijke verzoening door de liefde van Christus, den plaatsvervangend lijdenden Middelaar, verwerpend. Maar evenzeer moet ik de meening afvallen, die in Anthonie Donker een heiden ziet. Trouwens, wat dunkt u?: wie onzer is dat wel? Twintig eeuwen na Christus is er van een werkelijk, rasecht, lijfelijk paganisme immers geen schim meer over. Als er éen Paradise Lost is op aarde, dan zijn het de bronzen tuinen van Arcadië en de verweerde bouwvallen van den Acropolis. Neen: Anthonie Donker is honderdmaal meer een verminkt, onvervuld, gehalveerd Christen dan ook maar in statu nascendi een heiden. De strijd tusschen Christianisme en heidendom is de eeuwige tweespalt, de scheurende pijn van zijn wezen, en wie weet is niet juist die tweedracht de bron van zijn poëzie, van het materiaal althans voor zijn dichtkunst: zoo blijkt hij niet alleen litterair, maar ook mentaal van denzelfden stam als Nijhoff. (Litterair is hij zelfs, vooral in zijn plastische werk, een leerling, en tegelijk een iets jongere broeder van Nijhoff. Ik wil hiermee zeggen, dat alleen een wezensverwantschap hem openstelde voor diens poëtischen invloed; een invloed intusschen, die hij zeer persoonlijk en zelfstandig onderging, dus niet serviel, en zeer persoonlijk en zelfstandig verwerkte;

maar teekenend is het voor zijn behoudzucht dat hij veel duidelijker steun zocht bij het beheerschte classicisme van Vormen dan bij de schrille driftige nervositeit van De Wandelaa r).

Poëtisch frappeert hij door een bijna afgemeten beheersching: de wijze van denken, voelen, beelden en vormen is rustig, doordringend; soms te zeer gelijkmatig, soms te gemakkelijk (,,ik noem het ding maar, dan trilt de rest wel mee" - die rest is de poëzie zelf, o dichter!), maar bijna altijd resonneert onder, achter en door alles heen zijn donkergeïnspireerde, gonzende stem en zij roept verre en diepe echo's los aan de soms wat starre en enge muren van zijn plastieke contouren. De ruimte daartusschen is soms wat gering, en het beeld, het levensbeeld, gewoonlijk een wonder van harmonisch samengaan van concrete plastiek en een zacht psychisch stroomen, een versmelten tusschen steen en ziel, als het ware, wordt hier te star (Poppaea Sabina, bijna), en elders te brokkelig (Petrus, vooral, en Nero: deze verzen zijn, visueel-gezegd geen gaaf vlák, maar een schutting, regel voor regel, plank voor plank opgetrokken, opgespijkerd), maar overal voelt men de vaste hand van een modelleur, die zijn klei kent, van een cameeënsnijder, die feilloos kerft in zijn steen. Anthonie Donker's verzen doen denken aan kleinplastieken, aan amphoren, aan bronzen penningen, hard en soepel tegelijk van substantie en vorm. Soms echter wordt alleen zijn stém heerschend: ze roept beelden op en laat die vervloeien vóór ze verstarren; ze droomt door en roept beelden op, nieuwe die wéer net niet versteenen; ze klinkt door, diep en donker, en bewaart, tot in de laatste rhythmen een ondoorgrondelijk, donker en helder geheim. (Paradise Lost, II). Daarvoor vergeet ik, haastig en gaarne, de tekortkomingen.

De toekomst? Ga naar een waarzegster, gek! Poëzie en leven zijn goddank nog onberekenbaar, vol felle kansen, vol doodsgevaar. Die van Anthonie Donker is beperkt, maar zuiver, en zij neigt naar grooter; ze kán zich vastdraaien om haar twee spillen (de levensgestalte en het donker-gesproken levenslot), maar mijn God, zijn er niet onder de grootsten, die maar een ding wisten? Ik ken weinig dichters van mijn

leeftijd in wier werk humaniteit en poëzie zoo vruchtbaar op elkaar inwerken als bij Anthonie Donker, en wie is, binnen zijn eigen, zij het vooral in de breedte en in de ruimte betrekkelijk enge grenzen zoo vast van vormgeving, zoo bijna voortdurend geïnspireerd?

H. MARSMAN

KUNSTHISTORISCHE METHODEN.

Publicaties der Afdeeling Nederlandsch van het Instituut Nieuwe Letteren aan de Nijmeegsche Universiteit, uitgegeven door prof. Jac. van Ginniken S. J., Eerste deel. Nijmegen, Utrecht 1925.

Het eerste deel der publicaties van de nijmeegsche neerlandici bevat een aantal ijverige en nauwgezette onderzoekingen over de nieuwere nederlandsche taal- en verskunst. Professor van Ginniken en zijn leerlingen spreken over: het rhythme van De vrouw in het woud, de vijfvoetige jambe van Kloos' Okeanos, den strophenbouw bij Boutens, de taaltechniek van Ary Prins en van kwantiteitsverschijnselen na '80. De verschijning van dien bundel is een heuglijk feit. Ten eerste wordt aan nederlandsche universiteiten naar die exacte methode nog weinig gewerkt; ten tweede is het taalgebeuren en de nieuwe nederlandsche letterkunde geheel afgezien van de artistieke waarde der voortbrengselen, en daargelaten of wij die kunst als een voorbeeld van taalbloei of van taalontaarding moeten beschouwen-in ieder geval belangrijk genoeg, om het nauwkeurig gade te slaan.

Indien wij op die onderzoekingen iets hebben af te dingen, is het, dat de definities der algemeene grondbegrippen, waarvan zij uitgaan, en de formuleering der slotsom, waartoe zij komen, vaak aan striktheid te wenschen overlaten. Wij kiezen er een paar voorbeelden van verschillenden aard vrij willekeurig uit.

I. Het begrip rhythm e. Mejuffrouw Van der Kallen schrijft over:,,Het rhythme van De vrouw in het woud." Onder rhythme plegen verschillende schrijvers iets

zeer verschillends te verstaan. Men kan gerust zeggen, dat er in poëtiek en stilistiek nauwelijks een term te vinden is, waarvan de beteekenis minder vast staat. Wie dit woord gebruikt, moet dus beginnen met te verklaren, wat hij er mee meent. Mej. v. d. Kallen kwijt zich van die taak in de Inleiding:

,,1) Rhythme behoort tot het essentiëele van een vers; ,,waar het rhythme verdwijnt, houdt de poëzie op en begint ,,het proza. 2) Men heeft verzen zonder rijm, soms zelfs ,,zonder welluidendheid; poëzie zonder rhythme bestaat niet.

,,3) Want het is juist die eigenaardige, sterk genuanceerde, ,,toch regelmatige en beheerschte beweging der klanken, die ,,het vers werkelijk onderscheidt van het proza; en het ,,maakt tot een zooveel schooner en treffender zielsuiting. ,,4) Het schept voor den dichter een nieuwe uitingsmoge,,lijkheid. 5) Zijn stemming, zijne gevoelens, zijn overtuiging ,,legt hij neer in woord en klank niet alleen; maar hij neemt ,,die klanken, die ons van zijn ontroering spreken gaan, ,,en doet ze meetrillen met zijn teerste gevoelens en meegolven ,,op zijn geestdrift; dat hun beweging ons als 't ware sug,,gereert wat zijn ziel bewoog."

Wij hebben ons veroorloofd hier de zinnen te nommeren, ten einde er een kleinen commentaar op te geven.

1) Rhythme,,behoort" tot het essentiëele van een vers. Het is dus niet het eenig essentiëele. Wij hadden graag gehoord, wat verder nog essentiëel in een vers is, en in welke verhouding het rhythme tot dit andere staat. In ieder geval acht de schrijfster het rhythme zoo essentiëel, dat men reeds met dit begrip het onderscheid tusschen proza en poëzie kan bepalen. Ook schijnt zij te vooronderstellen, dat het rhythme een primaire eigenschap is, immers zij zegt:,,waar het rhythme verdwijnt, houdt de poëzie op enz." en niet: waar het rhythme verschijnt, houdt het proza op en begint de poëzie.

2) Het rhythme wordt nu als essentiëele eigenschap der poëzie tegenover accidenteele eigenschappen (rijm en welluidendheid) van sommige verzen gezet. Het schijnt ons niet gemakkelijk zich een vers zonder welluidendheid voor te stellen.

« AnteriorContinuar »