Imagens das páginas
PDF
ePub

wijze zich aansluiten en mengen met het algemeen motief. In eenige dezer boeken treedt het sociaal en historisch leven op zoodanige wijze naar voren dat het tot centrum van onze aandacht wordt en de roman-figuren een secondaire beteekenis krijgen. Men komt deze dan te veel bij stukjes en beetjes, te verbrokkeld te zien, niet in het doorloopend verband van hun levenswissel en zieleleven.

Zoo'n boek wordt dan meer een roman van een tijd dan van een mensch en als zoodanig kan het zijn bizondere waarde hebben. Wat diepe dingen kan Wells dikwijls zeggen, terwijl hij de beide kanten van eenig maatschappelijk-menschelijk vraagstuk helder en scherp voor ons opstelt. En ook in zijn meest bewuste beschouwingen dringt soms het besef van het onbewuste door de realistische argumentatie. Zoo bijv. in The New Machiavelli, waar hij spreekt van een hinterland van den geest en op dat dieper wezen, die grooter persoonlijkheid wijst, die achter ons dagelijksch doen en denken een eigen leven schijnt te voeren.,,Its increasing independence of the ostensible career makes it the organ of corrective criticism; it accumulates disturbing energy. Then it breaks our overt promises and repudiates our pledges, coming down at last like an overbearing mentor upon the small engagements of the pupil."

Hoe dit alles zij, zooal niet het bereiken, reeds het streven op zichzelf plaatst deze boeken op een hooger niveau dan The Wheels of Chance en zijn soortgenooten.

Er is eene niet superieure, maar doorloopende, aangehouden, matig-sterke emotioneele kwaliteit in het werk van Wells, die het verband legt tusschen zin en zin, woord en woord, die er het vloeiende en afgeronde, het aangenaam leesbare en aantrekkelijk bindende aan geeft. Het is een zeer levende, maar wat sterk aan den buitenkant levende emotioneele kwaliteit, die steeds onder contrôle staat en ondergeschikt en beheerscht blijft door den rustigen, zelfbewusten, willenden, planmatigen geest. Deze soort emotionaliteit waaruit slechts zelden en gedempt een tragische of extatische noot ontstellend of verheerlijkend, verscheurend of verzoenend opklinkt, is niet in de eerste plaats te zoeken in den inhoud maar in de uitdrukkingswijze, de bezieling, de inspiratie, die door den schrijver toegevoegd wordt aan

1926 IV

22

den inhoud en dezen doet leven, in één woord in den eigenaard, de persoonlijkheid van den schrijver. De inhoud wordt bepaald door het domineerend intellekt, maar hij ligt als 't ware in een bedding, wordt voortgedreven en krijgt zijn kleur van de gevoelskwaliteiten, de toonschaal van des schrijvers aard. Die toch ook voor een boek van Wells als voor elk ander kunstwerk het meest essentiëele zijn.

De dikwijls zeer gewichtige en belangrijke inhoud en de ongemeene gevoels- en verbeeldings-kwaliteiten vormen samen het gecompliceerd en veelzijdig geestelijk produkt, het oeuvre van Wells, waarin zich een deel van onzen tijd in zijn motieven en bewegingen weerspiegelt.

Shaw is veel scherper en kantiger, minder beweeglijk en vloeiend in zijn meeningen en verband, vaster en strenger in zijn opzet en overtuigingen. Onder zijn spot gloeit een verdelgende minachting, maar ook een fanatieke rechtvaardigheidszin. Zijn proza heeft een meer didaktischen, gebiedenden, profetischen toon, het heeft het abrupte, beslissende, geen tegenspraak duldende, van den moralist, den ziener. Wells heeft niet dat bijtende, scherpe, afwijzende van Shaw er schuilt altijd een zekere artisticiteit, een Hamletachtig geven en nemen in zijn zedelijke oordeelvellingen en fulminaties: men denkt, hij meent het zoo erg niet, het komt wel terecht. In Wells ligt meer dat de gedachte van alle kanten omspelende, het naar een aesthetischen bouw strevende, het bespiegelende van den kunstenaar. Shaw dient ons zijn wijsheid toe als een soort Liebig's extract; Wells werpt ze om zich, in overdaad en eenigszins in het wilde, als een landbouwer zijn korrels. Veel gaat verloren maar er is altijd genoeg onder dat tot rijpheid zal komen. Er is iets bitters en gewelddadigs in Shaw, dat Wells niet heeft. Naast het puriteinsche het onverbiddelijke, het ascetische van Shaw's socialisme, lijkt ons dat van Wells, zooal niet van den salon, dan toch zeer weinig hartstochtelijk. Het socialisme van Shaw is meer communistisch, nadert dat van een Lenin, dat van Wells is sterk liberaal getint, graduëel en reformistisch. Wells is wereldsch en verdraagzaam vergeleken met den ongenaakbaren, zelfverzekerenden Shaw.

De sfeer, waarin het verbeeldend leven van Wells zijn

eminente bouwwerken schept, en in zooverre is er weer veel overeenstemming met Shaw, blijft die van den geest meer dan die van het hart, van den zienden geest meer dan van het voelende hart. En het is redelijkheid en orde, waarop die geest zich richt meer dan liefde en schoonheid. Het is altijd buitengewoon van kennis en doorzicht, maar men mist er het ongeordend, hartstochtelijk, spontaan geluid in, het die algemeene sfeer van redelijkheid en beheerschtheid nu en dan op plotselinge en schrikwekkende wijze vaneenrijtend geluid, het onze redelijkheid en menschelijkheid overstijgend geluid, van toeval en crisis en katastrofe, men voelt er niet zoozeer de wilde werking onder der nog bijna geheel aan den bewusten invloed ontsnappende machten van het onbewuste, die aan het leven zijn meest verblindende, meest verscheurende, meest onverklaarbare bestanddeelen toevoegen. Deze verbeeldingswereld van Wells het is een gelijkmatig hoogland, een hooggelegen hoogland met vergezichten op weer andere hooglanden en hooglanden, maar dat niet de sneeuwbedekte spitsen heeft, waarvan de adelaar zijn vlucht neemt tegen den gloed der ondergaande zon en dat niet de huiveringwekkende afgronden heeft, waarin alle menschelijke trots en grootheid verloren gaat, ja, waarin ook het stoutmoedigst menschelijk denken zinneloos en dwaas wordt. Er is veel te bewonderen, maar wie er wat lang vertoeft zal naar die woester en meedoogenloozer hoogten of laagten gaan verlangen.

[ocr errors]

Want het is nu eenmaal zoo of het goed is of niet- — wij menschen zijn in den grond nog zoo erg onredelijk. Op den bodem der menschelijke ziel ligt de onbevredigbare onvoldaanheid en ontevredenheid. En of wij ooit anders zullen worden?

Er ligt altijd een zekere aanmatiging, en dikwijls een grenzelooze aanmatiging, in het vergelijken en catalogizeeren van groote schrijvers. En als ik hier zeg dat ik Wells in schoonheid niet naast Shelley, in psychologische diepte niet naast Dostojevski, in intellectueele penetratie niet naast Bernard Shaw zou willen stellen en dat ik Shakespeare als groot-menschelijke figuur boven deze allen zie, dan is dit een algemeene indruk,

diep geworteld maar van zeer persoonlijken aard, waarvan ieder ander verschillen mag en zal.

Aan het soort aanmatiging, in een dergelijk schematisme gelegen, kunnen wij echter niet ontkomen als wij van een dichter of een prozaschrijver de betrekkelijke waarde en rang trachten vasttestellen, die wij hem in de hierarchie van ons geestesleven willen toekennen. Die wij hem ten opzichte van anderen en van het groot geheel, in zijn steunende of schitterende eigenschappen, willen toekennen.

Steunend bovenal zijn wij geneigd hen te noemen, die van dat leven ons de juiste proporties, het noodwendig verband, den geestelijken samenhang leeren kennen; schitterend zullen zij zijn die met het vlammend schijnsel en stralend koloriet van hun woord ons leiden en lokken naar sferen boven de aardsche beslommeringen uitgaand: het onsterfelijk gebied der schoonheid. De in de Rede en de in het Wonder levenden. En op den bodem van beider geestelijk wezen, van intellektueel en dichter beide, zien wij de groote liefde, die ook menschelijkheid heet, als het al-bezielend beginsel, de god-geboren drijfkracht, het bindend en vereenigend element. Deze rangschikking en waardebepaling, hoe noodig schijnt zij ons in dagen, waarin het leven in al zijn vormen en niet het minst in boekvorm steeds voller en verwikkelder wordt en ons dwingt tot een immer spaarzamer gebruikmaken en ernstiger omgaan met onzen tijd en onze krachten, hoe noodig als wij ons eenigszins wegwijs willen voelen in deze zeer gecompliceerde wereld, het steeds drukker, in talloozer draden zich leggend, verder en fijner zich vertakkend verband van geest en materie.

Moeilijk is de keuze en het oordeel, en zeker is dat wij dikwijls falen zullen. O, wij zouden ons vertienvoudigen willen om helder te leeren zien in die benauwende, overstelpende veelheid der verschijnselen, in het gewirwar en gezigzag van elkander bekampende of elkander versterkende krachten en meeningen. Men zegge niet dat kunst en schoonheid daarbuiten staan, buiten die werkingen van materiëelen of lager-geestelijken aard zij gaan er bovenuit, o ja, maar zij zijn er op 't nauwst mee verbonden, zij zijn er in alle vezelen afhankelijk van.

Tezeer zijn wij geneigd uit die veelheid enkele menschen, enkele dingen scherp naar voren te brengen en ze als onze leiders en modellen te verheerlijken; tezeer zijn wij geneigd in ons streven naar vastheid en helderheid, maar al te dikwijls ook uit gemakzucht tot eene vereenvoudiging die niet de waarheid zijn kan, die ons afscheidt van de waarheid. Wie de twaalfdeelige bloemlezing, uitgegeven door Routledge & Co., The poets and the poetry of the Nineteenth Century met de aandacht der genegenheid doorloopt, o wondere bloemen van 's menschen onsterfelijk wezen, hoeveel verzen van zoogenaamde Minor Poets zal hij daarin aantreffen, die in hun hoogste momenten werk geleverd hebben, dat veel van het beste uit die eeuw van grootheid der Engelsche poezie, de eeuw van Shelley en Keats, van Tennyson en Emily Bronte, van de Brownings, van Rosetti, nabijkomt of zelfs overtreft. En is het dan niet onbillijk tegenover hen, die dan toch ook blijk gegeven hebben op zulk een levende wijze de macht der poëzie in zich te herbergen, in scheppenden vorm deel te hebben aan dat door menschelijk begrip niet te kennen of te omschrijven goddelijk vermogen, de hooger openbaringswijze waarvan ook de poëzie slechts een deel is, die deez Aarde in een kleed van luister, een wolk van schoonheid hult; is het dan niet onbillijk dat wij, van de Engelsche poëzie sprekend, steeds weer die enkele grooten noemen als haar dragers en vertegenwoordigers.

Het is onbillijk, maar wij moeten in dit leven dikwijls onbillijk zijn. Er is altijd een hooger en lager, een meer en minder; en de verheerlijking van het eerste brengt een verwerping van het laatste met zich. Het kan niet anders; wij moeten kiezen. De menschheid bestaat zeer zeker niet uit eenige grooten en vele minderwaardigen - de graden en schakeeringen van onze menschenwaarde zijn oneindig en in dat veelvormige en veelkleurige van de menschelijke verschijningen en haar uitingswijzen liggen onze grootste vreugden. Maar, al is de maat daarvoor in hooger opzicht door den mensch niet vasttestellen, om niet radeloos en redeloos rond te loopen in deze wereld is het noodig dat wij vasthouden aan het allervoortreffelijkste, dat wij den stroom van menschelijk geestesleven die uit het Verleden op ons aandruischt

« AnteriorContinuar »