Imagens das páginas
PDF
ePub

Doch niet alleen dit physisch openbloeien wees op een verandering bij Emma. Zij had een volle, ongeschoolde altstem, die Claudia haar trouwens had ontdekt. Het gebeurde haar dikwijls in schelferende roulades uit te breken, waaruit men den wellust en de inspanning kon hooren van iemand die blij is met een nieuw bezit, doch vreest het niet genoeg te kunnen ontbolsteren. Als trots haar zelf toonde zich haar ware persoon. Meer zelfs, verborgen gaven vond zij als rijkdommen, die zij niet meer misprees. En dat zij den drang naar actie niet langer meer onderdrukte betoonde zij voortdurend.

Zij begon met naar de einders te zien en liet zich door Claudia de namen noemen van de dorpen, waarvan de torens talrijk boven de heuvels uitsteken. De klank van sommige namen, zeide zij, gaf haar den lust om de dorpsplaatsen te zien. Daar Claudia tot het doen van zulke verre uitstappen niet te bewegen is, en ik mij in een teruggetrokkenheid afzonderde, die vrij goed bij mijn bestendig bezigzijn van de verloopen maand aansloot, bleef het bij een uitgedrukten wensch, waarop zij niet meer terugkwam. Nochtans zocht zij vaak een middel om haar zin naar meer beweging te voldoen. Zij belastte zich met de dagelijksche boodschappen naar het dorp, liep de hard gevroren veldwegen om, en kwam dan purperstralend en blinkend van oog uit de open lucht die ijssterren blies op het zwarte wintergroen. Zij vond nog beter. Een boer, wien zij om kastanjes had verzocht, ging zij aan het andere eind van het dorp opzoeken. Zij kwam ons opgewekt terug, gansch vervuld van de beelden, die in den boomgaard het slachten en bloeden, het branden en scheiden van het zwijn in haar geest hadden geprent.

Des avonds kraakten de kastanjes op het vuur, en warmden de kamers met hun geur. Zij verborg de gebraden vruchten en liet ze de kinderen zoeken op den reuk. Het was niet noodig dat ik zelf het zoekend kind zou spelen om de vreugde te volledigen. Emma ging en kwam door den huize, snoof en snorkte speelsch aan alle meubelen waarin de kleinen kastanjes hadden kunnen neerleggen. Hoe snel keeren de toestanden: Emma vóór enkele maanden vormelijk en gesloten en lusteloos, zette thans het huis in een rumoerige opgewektheid,

terwijl ik willekeurig het zwijgen bewaarde en peinzend toekeek.

Het verrassends van al haar handelingen, was het geregeld bezoek aan het lam meisje van den gemeentesecretaris. Lust noch roeping, docht mij, schenen haar te hebben uitgekoren om ziekenbezoekster te worden. En nochtans, tweemaal in de week ging zij een paar uren doorbrengen naast den rolwagen, waarin het zestienjarige kind met glanzende handen van geel ivoor en wangen als blauwe zijde werd rondgevoerd, 's Zomers in een tuin vol geneeskundige planten, 's Winters in de kameren vol bloempotten. Emma pleegde er een daad van aanwezigheid, waarvan de mobielen mij ontsnapten. De secretaris is om zoo te zeggen onze gebuur. De korte wandeling kan niet de moeite loonen van een gesprek met het achterlijk kind, dat de geestesgesteldheid heeft van een tienjarige, een doolende verbeelding en de lachjes van een oud wijveke. Wat is het dan? Behoefte om zich gedienstig te maken? Smaak in het offeren zonder eenigerlei vergelding? Blijkbaar is zij er niet meer zoo aan toe, dat zij de verveling moet weren en den tijd verslijten.

Doch in den grond laat deze neiging mij onverschillig. Wat mij echter ergert, hoe zeer ik het ook lang in gemoede heb geloochend, is het plezier dat zij vindt in de talrijke, zij het ook zeer regelmatige bezoeken van den onderpastoor. De namiddagen dat hij wordt verwacht, geen zwerven in de veldwegels, geen boodschappen in de dorpskom, geen statie naast den ziekenwagen van Clara. Wel daarentegen is zij vervuld van een ijver, die haar zorgvuldig, met liefde bijna de laatste hand doet slaan aan het opruimen, ja aan den opschik der kamer, alsof ongewoon en voornaam bezoek in uitzicht stond. Opvallend is dan ook een opbruising, een uitstrooming van opgewektheid, die zij in een vlakke en rustige gelijkmoedigheid terugdwingt, zoodra Berrewats de klink van het hek ontsluit.

Ik weet niet van waar mij daarentegen een niet te onderdrukken afkeer komt voor deze zoogenaamde gezellige namiddagen. Heerscht er een atmosfeer van scherts, waarin mijn vrouw altijd onhandig en stijf beweegt, dan word ik zoo'n leegte gewaar en overvalt mij zoo'n gevoel van ijdelheid

dat ik altijd weer geeuwen moet en dat de dingen, de boomen, de velden mij schijnen te baden in een eindelooze verveling. Dit ervaren verdooft mij den geest en snoert mij den mond toe. Neemt het gesprek echter een ernstig bespiegelende wending, dan weet ik dat Claudia vuriger gaat leven en den naam Gods als oplossing van alle problemen zal noemen; dat Berrewats de menschelijke verschijnselen onder een bovennatuurlijke belichting zal behandelen en ze aldus schaduwen laat afwerpen en lichtvlakken doet vertoonen, die zelfs de doode dingen bezielen; dat Emma gaat luisteren met een toewijding waarin zij al de krachten van haar wezen schijnt te verzamelen, want ook dan gelijkt ze niet meer op de vrouw die vroeger uit beleefdheid toehoorde. Dat alles komt mij voor als te vaak bereden stokkepaardjes, of niet vrij van bekoorlijk gedilettanteer en iets betweterigs ten behoeve van vrouwen. Dikwijls bekruipt mij de lust om in deze gedachtedeeling-zonder-tegenspraak, tergend, een cynischen zet te plaatsen. Maar, waar ik vagelijk vrees met een grofheid tevens de bitterste zijde van mijn karakter bloot te geven, dring ik deze neiging terug. Steeds blijf ik er des te misnoegder door.

-

Het wonderlijkst is echter dat ik een zekere verlegenheid ervaren ga zoodra ik mij tegenover mijn vriend bevind. De diepe vriendschap is wat ik in de orde der gevoelens het meest roem. Desniettemin verraadt men ze, gelijk de rest. Eeuwige ontbinding des harten! Ook in de wereld der zielsgehechtheid keeren de seizoenen. Wat een vriesweer! Wat een naaktheid! Wat een terugkeer in zich zelf waarbij zelfs de eigenliefde beschaamd is! Wel neen, ik ween niet!....

Wanneer ik tegenover hem sta hoopen zich in mij een reeks grieven op zonder naam. Zijn vroolijkste woordspelingen schijnen mij hem niet waardig. Zijn innemende voorkomendheid jegens de vrouwen kwetst mij als een ijdel spel. De gedachte dat hij in mij klaar zou zien doet mij een dam van hooghartigheid tusschen ons beiden opwerpen. Hij keert zich, al te beleefd, de vrouwen toe. Ik wend mij om en volg mijn eenzamen weg.

In dezen gemoedstoestand heb ik besloten, deels uit nukkigheid, deels uit nog overblijvenden eerbied voor onze vriend

schap, de gezellige namiddagen te mijden. Aldus vindt mijn afkeer geen kans om zich beleedigend ten toon te spreiden. En de welgemanierdheid biedt middelen genoeg om mijn afwezigheid met aannemelijke voorwendsels te motiveeren.

Ik installeer mij in mijn werkkamer, waar ik mij in lectuur verdiep; ik begeef mij op de baan, die mij voert naar eenigerlei hoeve, waar ik mede aan de koffietafel ga aanzitten; ik wandel naar kameraden van het omliggende, zooals den burgemeester van Relleghem, met wien ik in den reuk van een naburigen broodoven lange partijen schaak speel. Dit wegglippen, dat ik vroeger volbracht in vlagen van eenvoudige welgezindheid, doe ik nu gestijfd door een strakken hoogmoed.

Een van die avonden, kwam ik laat terug in een tempeestend weer. Het Westen was onverwachts open gegaan. Een stormwind stortte zich zoevend over den zwarten buik der hoogte van waar het dalen der vlakte naar de Rollebeek begint. Uiteengerukte wolken renden laag naar een onbekende bestemming. Het bosch in de delling zwiepte uit alle kracht en over het omliggend land zwalpte het huilen van verbolgen wateren. Als noodseinen in de vloedgolf van storm en modderbruin blekten de witte gevels van eenige nietige hoeven. Onder het vluchten der hemelen, daverde de grond en schommelde de wereld als een worstelende steamer.

Het groeiend noodweer vervulde mij met een uitbundige vreugde. De regen kletterde op mijn waterproof. Ik vocht duwend voorover op den wind zooals scheepstrekkers liggen aan een geladen boot, die op den bodem der rivier in leem en mergel zit gemetst. Soms faalde mij de adem en moest ik het prangen van mijn borst overwinnen. Maar al wat ik aan drift en bitterheid en hoogmoed in mijn hart had opgehoopt, balde zich samen tot een verrukkelijke kracht. Bewust een eenzame te zijn, streed ik met al den wellust van den wrok, alsof ik eindelijk een macht had ontmoet, met welke het waard was, meer dan met de menschen, mij te meten.

Plotseling werd ik letterlijk opgelicht en achteruit geslagen. Ik kon mij vastklampen aan een boom. Een oogenblik moest ik al mijn vermogens aanspannen om te weerstaan en te verademen. Een uiterste opwelling van redelijkheid zette mij

aan mijn krankzinnige opstandigheid ter zijde te stellen. Doch mijn eerste vreugde verstarde tot een koppigheid, waarin zich razernij en onstuimigheid tot een duivelsche uitdaging van God en alle dingen vereenigden. Ik wierp mij weer op de baan en den onwil, dien ik niet weren wilde, zou ik betalen.

Ternauwernood had ik eenige stappen gedaan of een stuk hout, in volle borst ontvangen, sloeg mij neer. Ik bleef een tijd lang verdoofd, alsof alle verzet uit mij was gebroken. Met een plotselinge verstomming zag ik rond mij de matelooze bewogenheid van hemel en land. Ik was mij geen pijn bewust. Overgeleverd aan mijn machteloosheid werd ik zelfs innerlijk rustig ten overstaan der tornende elementen. Weldra zag ik den straal van een autolicht een vurigen tunnel in de donkerte boren. Een der vrachtwagens, die 's avonds groote ladingen melk naar de stad voeren, naderde. Door het stormen overheerscht scheen hij geruischloos. Ik deed teeken om stil te houden. Ik heesch mij bij den chauffeur die iets onverstaanbaars riep.

Vóór mijn huis hielp hij mij afstappen. Toen ik binnentrad had ik de strakke luciditeit, die volgt op een eensklaps geëindigde dronkenschap. Ik ontdeed mij van mijn slijkerigen waterproof.

Ik maakte het licht aan in de familiekamer. Ik ging plaats nemen aan tafel, die nog voor mij gedekt stond, toen de deur werd opengedaan en Emma somber voor mij verscheen.

,,Wat een weer!" zeide zij, half nog bezorgd, maar half ook gerustgesteld door mijn thuiskomst. Haar gelaat werd echter plots weer ernstig.

,,Wat hebt gij?" vroeg zij, wijl zij aandachtig mijn aangezicht opnam.

Ik zag in den spiegel en werd bleeker wijl ik mij zoo bleek zag. Ik droeg een wonde over mijn wang en voelde nu inderdaad haar prikkend gloeien. Spontaan bracht ik de hand aan het gelaat en wilde ik met een losse houding Emma's aandacht afkeeren. Zij zag dat een paar droppen mijn vingers bevlekten. Zij greep mijn hand en verwijderde ze:

,,Gij zult dit zoo niet laten," sprak zij ingehouden maar gebiedend.,,Of ik wek Claudia."

« AnteriorContinuar »