Imagens das páginas
PDF
ePub

wetten, geen voorspellingen, maar slechts,,tendencies", werkende tendenzen die bepaalde gevolgen zullen veroorzaken wanneer geen andere werkingen optreden. Het zijn vooral de,,moral sciences" waar deze methode toegepast moet worden.

Het menschelijk handelen is evenzeer als alle andere verschijnselen onderworpen aan de causaliteitswet. Er heerscht bepaaldheid,,,necessity", maar niet in den zin van een volkomen gedetermineerd-zijn door vroegere omstandigheden, waardoor vrijheid van wil zou uitgesloten zijn: Mill vereenigt integendeel de wilsvrijheid,,,the feeling of moral freedom" met de causale bepaaldheid van alle handelen en willen door op te merken dat onder de omstandigheden die het karakter bepalen de wil om het te wijzigen een der belangrijkste is.1) Ook hier zou men kunnen vragen of Mill de categorie der causaliteit aan de ervaring ontleent, zooals hij meent, of juist aan de ervaring oplegt.

De causale wetten zijn ook in Mill's geesteswetenschappen de laatste wetenschappelijke waarheden, die we moeten vinden. We zien op dit gebied ook wel enkele uiterlijke regelmatigheden, waaruit ,,empirische wetten" zouden zijn af te leiden, doch het wezen daarvan is de causaliteitswet die ze veroorzaakt. We moeten juist van al het uiterlijke, veranderende en verschillende abstraheeren om tot dit wezen te geraken. Ook bij de menschen. Het is maar een vooroordeel dat deze onderling zoo zouden verschillen, de geestelijke verschillen berusten voornamelijk op uiterlijke omstandigheden.3) Waren deze laatste eens voor alle menschen gelijk, ook de menschen zouden gelijk zijn. Het is het algemeene dat het wezenlijke is en dat, in verband met de uiterlijke omstandigheden, de,,mental phenomena" bepaalt. Deze wisselende omstandigheden hebben we dus te elimineeren om tot het wezen, de voor allen gelijke wetmatigheid, te komen. Mill verdeelt deze wetenschap der menschelijke natuur in de psychologie de experimenteele wetenschap die de meest elementaire wetten doet kennen - en de,,ethologie", de

1) B. VI, Ch. II. ») Ch. IV, § 4.

hierop gebouwde deductieve wetenschap die nagaat hoe door de werking dier algemeene wetten en der bizondere omstandigheden het karakter, den aard van den mensch bepaald wordt. Zoo wordt verkregen een ,,exact science of individual man".

Hierna komt,,the science of man in society", de,,social science which, by a convenient barbarism, has been termed Sociology", dat onderdeel waarom het ons hier te doen is. Deze sociologie vloeit als vanzelf voort uit de eerstgenoemde wetenschappen. Immers de maatschappelijke verschijnselen zijn niet anders dan verschijnselen van de menschelijke natuur, en wel ontstaan door de werking van uiterlijke omstandigheden op groepen, massa's, van menschen.1) Nu heeft volgens Mill de mensch in de samenleving geen andere eigenschappen dan de individu: „Human beings in society have no properties but those which are derived from, and may be resolved into, the laws of the nature of individual man."*) Ieder verschijnsel in de samenleving moet dus uit deze,,individueele" wetten te verklaren zijn. De sociale wetenschap bestaat dus hierin dat men, uitgaande van deze wetten van het individueele handelen, daaruit afleidt de gevolgen die zij moeten hebben in samenwerking onderling en met de uiterlijke omstandigheden. Zoodat,,in social phenomena the composition of causes is the universal law." Leidt dit reeds tot een samengestelde wetmatigheid voor ieder verschijnsel op zichzelf, bovendien werken al deze verschijnselen op elkaar in en zijn daardoor tevens, door den samenhang aller sociale verschijnselen, voor een deel elkaars oorzaak:,,The mode of production of all social phenomena is one great case of intermixture of laws."")

Zooals reeds gezegd, is het de taak der deductieve methode om op te speuren welke ,,tendencies" voort moeten vloeien uit al deze verschillende samenwerkende, tegenwerkende en door elkaar heenwerkende oorzaken. Waar dit alles zoo ingewikkeld is, de samen- en tegenwerkende krachten zoo menigvuldig zijn, is het niet geoorloofd, (Mill zegt het uitdrukkelijk) een wetenschap op te bouwen op de veronderstelde

*) Ch. VI. § 2. 1) Ch. VII, § 1. 3) Ch. IX, § 2.

uitsluitende werking van één enkel motief:,,It is unphilosophical to construct a science out of a few of the agencies by which the phenomena are determined", en, sterker nog: ,,the phenomena of society do not depend, in essentials on some one agency or law of human nature, with only inconsiderable modifications from others. The whole of the qualities of human nature influence those phenomena". Dit als kritiek op de,,interest-philosophy of the Bentham school".1) Deze,,deductive science of society" kan slechts tot hypothetische gevolgtrekkingen leiden, daar steeds slechts bepaalde omstandigheden, bepaalde werkende oorzaken verondersteld worden:,,All the general propositions which can be framed by the deductive science are, in the strictest sense of the word hypothetical." Wenschen we een concrete werkelijkheid dichter te benaderen, dan kan dat alleen door meer bizondere omstandigheden op te nemen in het punt van uitgang, waardoor echter het geheel weer ingewikkelder, de deductie onzekerder wordt. Deze methode van onderzoek moet daarom beperkt worden tot die sociale verschijnselen, die, hoezeer ook beinvloed door het geheel, toch in hoofdzaak onder de directe werking van slechts enkele factoren staan: dergelijke verschijnselen kunnen niet slechts, maar moeten zelfs afzonderlijk onderzocht worden, als een afzonderlijk onderdeel in het sociale lichaam, met eigen werkende kracht en eigen wetten. Een dergelijk onderdeel wordt gevormd door de ekonomische verschijnselen.*)

Hier is het punt waar de beschouwing over de ekonomische methode van een tiental jaren vroeger ingelascht wordt. Men voelt iets onnatuurlijks in deze lasch, als werden niet geheel gelijksoortige beschouwingen hier saamgekoppeld. Het is ook inderdaad iets als een oude lap op een nieuw kleed. Vooral bij een man als Mill verandert veel in tien jaar: zoo is hij meer overtuigd van het samengestelde, het relatieve van de sociale verschijnselen, waarop hij dan ook zoozeer den nadruk legt dat men afgezien nog van de juistheid wel moet gaan twijfelen aan de mogelijkheid van een dergelijke deductieve

1) Ch. VIII, § 3.

1) Ch. IX, § 2, § 3.

[ocr errors]

sociale wetenschap. Dergelijke deductieve speculaties zijn alleen mogelijk bij enkele zeer eenvoudige supposities, d.w.z. bij een ver doorgevoerde abstractie van de werkelijkheid. Dit is dan ook het schema dat Mill geeft voor ekonomie. De ekonomie omvat volgens Mill1),,die groote klasse sociale verschijnselen waar de onmiddellijk bepalende oorzaken voornamelijk diegene zijn die werken door het verlangen naar welvaart en waar de voornaamste psychologische wet deze algemeene is dat een groot voordeel meer begeerd wordt dan een klein. Door te redeneeren vanuit deze eene wet van de menschelijke natuur en vanuit de voornaamste uiterlijke omstandigheden ('t zij algemeen of slechts beperkt geldend) die door deze wet werken op den menschelijken geest, zijn we in staat dit deel der sociale verschijnselen, voor zoover ze alleen op deze klasse van omstandigheden berusten, te verklaren en te voorspellen."

Ekonomie is,,the science which treats of the production and distribution of wealth, so far as they depend upon the laws of human nature", of wel:,,the science relating to the moral or psychological laws of the production and distribution of wealth.... but only in what is termed the social state."")

De ekonomie heeft dus tot object van onderzoek den mensch in de maatschappij, doch uitsluitend als een wezen dat streeft naar welvaart en dat in staat is een oordeel te vellen omtrent de middelen hiertoe. De ekonomie voorspelt alleen,,die sociale verschijnselen die voortspruiten uit het streven naar welvaart. Zij abstraheert volkomen van iedere andere menschelijke neiging of motief, behalve van deze twee die met het welvaartstreven in voortdurend conflict zijn: afkeer van arbeid en verlangen naar kostbare genietingen. De ekonomie beschouwt den mensch als uitsluitend bezig met het verwerven en weer verteren van goederen, en haar doel is aan te toonen wat de loop der dingen zou wezen wanneer dit motief, behoudens de twee genoemde tegen-motieven, de uitsluitende beheerscheres van al zijn daden zou zijn.... Al deze werkzaamheden (n.l. de ekonomische en de juridische die het ekonomisch handelen regelen) worden door de ekonomie beschouwd als

1) Ch. IX, § 3.
1) Essays p. 133.

voortvloeiend uitsluitend uit het streven naar welvaart, al zijn velen ook het gevolg van meerdere motieven. De wetenschap nu tracht de wetten op te sporen die de uit dit motief voortvloeiende handelingen beheerschen, in de veronderstelling,,that man is a being who is determined, by the necessity of his nature, to prefer a greater portion of wealth to a smaller".1)

Hier staan we aan de wieg van den homo economicus. Niet, aldus Mill, dat ooit eenig ekonoom zoo absurd is geweest om te veronderstellen dat de mensch werkelijk zoo is, maar het is de wijze waarop de wetenschap noodzakelijk te werk moet gaan: de werking van één bepaalde oorzaak moet afzonderlijk onderzocht worden.

Evenals de wiskunde een willekeurige(!) definitie van een lijn vooropstelt, evenzoo stelt de ekonomie een willekeurige definitie van den mensch voorop als een wezen dat zonder uitzondering doet waardoor het de grootste hoeveelheid onmisbare, aangename en luxe-goederen kan verkrijgen met de geringste hoeveelheid arbeid en physieke zelfverloochening."")

Mill geeft toe, dat wellicht geen enkele handeling niet tevens door andere motieven dan het streven naar materieele welvaart beïnvloed wordt.,,With respect to those parts of human conduct of which wealth is not even the principal object, to these political economy does not pretend that its conclusions are applicable. But there are also certain departments of human affairs, in which the acquisition of wealth is the main and ackowledged end. It is only of these that political economy takes notice."")

Dit is het einde der klassieke ekonomie. Begonnen in de Aufklärung en gevormd door Smith als een filosofie van het maatschappelijk handelen van den mensch, als aanvulling en uitbouw van de moraalfilosofie die de innerlijke zijde van dat handelen overdacht, gebaseerd op de veronderstelling van een natuurlijke harmonie tusschen individueel belang

1) Essays, p. 137 v. (gecit. Logic 1. c.).

1) Essays, p. 144.

3) Essays, p. 139 (Logic 1. c.).

« AnteriorContinuar »