GEDICHTEN. INVITATION AU VOYAGE. De lange en vale aangezichten Die doen alsof zij niet meer weten En God verklaart ons méér van 't heden In 't lied der lijsters het is Mei! MEIREGEN. Zoo half verborgen en geheel vergeten De drift om te gedijen en te stijgen, Een kort verlangen en een traag vergaan Wij zijn de kern van duizend verre vormen Kent gij een lied, houd goeden moed en zing: DE WETENSCHAP DER EKONOMIE EN DE FILOSOFIE DER AUFKLÄRUNG. II. De negentiENDE EEUW; JOHN STUART MILL. Met het merkwaardige boek van Adam Smith was op éénmaal de ekonomie als zelfstandige wetenschap gevormd en tegelijk tot een zekere volmaking, tot een voorloopige afsluiting gebracht. De verdere systemen zouden hierop voortbouwen, doch zij zouden van geheel anderen aard zijn: met de gedachtenwereld der achttiende eeuw zou de wereldbeschouwing van Smith en de basis van zijn systeem tot de historie gaan behooren en nieuwe overtuigingen zouden hun plaats innemen. De tijd van de verlichtingswijsbegeerte was voorbij. Reeds Hume had de consequenties van het empirisme getrokken door aan te toonen dat dit nooit verder dan tot kennis van feiten en niet tot wetenschap kon leiden: datgene wat de feiten verbindt tot wetenschap gaat boven de ervaring uit. Het Engelsche naturalisme zou zijn leiding in de Europeesche gedachte moeten afstaan aan het Duitsche idealisme. Wat we in Engeland dan ook nog zien zijn de uitloopers der verlichtings-wijsbegeerte: een systeem van vlakke nuchterheid, zonder metafysische basis, ingesteld op het nuttige. Bentham zou de profeet zijn van dit utilitarisme". Het was niets nieuws wat Bentham (1748-1832) verkondigde; de verschillende bestaande utiliteits-beginselen bouwde hij uit tot een sociaal-hedonistisch systeem dat gebaseerd was op de onderstelling dat de mensch uitsluitend beheerscht wordt door twee motieven: het vermijden van ,,pain" en het streven naar,,pleasure".,,To obtain the greatest portion of happiness is the object of every rational being." Maar waar de mensch een sociaal wezen is, hangt zijn geluk met dat van anderen samen: het is welbegrepen eigenbelang ook met de belangen van anderen rekening te houden. Hoogste doel van alle handelen is dus,,the greatest happiness of the greatest number", een vergelijking die alleen mogelijk is wanneer geluk louter quantitatief wordt opgevat. Wat dit ,,geluk" bevordert is nuttig, en dus is,,utility" het hoogste en leidende begrip van dit systeem, dat overigens natuurlijk volkomen empiristisch is. De ervaring is niet alleen de eenige bron van kennis, het is ook de laatste maatstaf voor zedelijkheid en waarheid. Wat zedelijk goed, d.i. nuttig is, kan alleen, uitgemaakt worden door een,,hedonistic calculus"; niet het motief, slechts het gevolg telt. Deze wijsheid was niet slechts een beeld van de mentaliteit van die dagen, maar zou ook door de overtuigende wijze waarop Bentham in tal van werken zijn systeem voordroeg en toepaste, van grooten invloed worden op de ekonomie. Zoo schrijft Bentham ergens:,,I was the spiritual father of (James) Mill, and Mill was the spiritual father of Ricardo, so that Ricardo was my spiritual grandson". Evenzoo was de zoon van James Mill, John Stuart, zijn geestelijk kleinkind, althans in zijn jonge dagen. David Ricardo (1772-1823), stammend van Hollandsche Portugeesche Joden, financier, bracht de ekonomische wetenschap een belangrijke schrede verder doordat hij in zijn,,Principles of Political Economy and Taxation" (1817) voor het eerst bewust te werk ging volgens de abstracte en deductieve methode.1) Had Smith nog gemeend de volle werkelijkheid te beschrijven, Ricardo beperkte zich tot het zuiver ekonomische handelen van den mensch en abstraheerde van al het andere, waarbij hij uitging van een enkelvoudige veronderstelling: die van het steeds nagestreefde eigenbelang; wat bij Smith nog als werkelijkheid bedoeld was maar daar een anderen zin had, door Bentham als uitgangspunt ook van het zedelijk handelen was beschouwd, werd door Ricardo 1) Het menigvuldig voorkomende „suppose" is een uiting van zijn hypothetische methode. |