Imagens das páginas
PDF
ePub

werk had onderbroken en den blik ondervragend op mij had gericht. Ik keerde haar echter het gelaat niet toe, maar toen ik later zag hoe somber zij over haar pelswerk was gebogen, zonder de naald te bewegen, scheen het mij zeker toe dat zij achter mijn woorden iets pijnlijks voor haar had geraden.

Kort na het avondmaal maakte Claudia, zich gereed om zich te rust te begeven. Het ontsnapte mij niet dat Emma daarentegen duidelijk blijk gaf op te willen blijven en dat zij hoopte mij te weerhouden. Minder om haar teleur te stellen dan wel uit gehechtheid aan Claudia, deed ik alsof ik haar heimelijk verlangen niet had gevat. Ik wenschte haar ,,goenacht" met een lossen handdruk. En ik kon een gevoel van hardvochtige deernis niet onderdrukken, toen ik zag met welke fiere halsstarrigheid zij alleen in de kamer bleef. Ik lag te bed. Claudia zat aan het voeteinde en bad. Ik weet niet waarom haar gebed van alle dagen mij deze maal zoo roerde, als geen berouw zonder naam mij in een bedroefde gesteldheid had gebracht. Toen zij haar klein gebed geëindigd had, greep ik haar hand. Ik gevoelde in mij een behoefte om dichter tot haar eenvoudig gemoed te staan.

,,Wat is uw gebed kort van avond," zeide ik met welgemeende belangstelling.

Zij trok vrij ruw de hand terug, terwijl zij rechtstond. Het is waar dat zij van mij geen overvloedige teekenen van teederheid gewoon is.

,,Van bidden gesproken...." begon zij op een toon vol berisping zonder evenwel te voltooien.

Maar ik begreep haar zinspeling op mijn eigen verzuim. ,,Ik wilde u geen verwijt maken," vergoelijkte ik zacht." Ik zocht haar iets te zeggen dat haar genoegen zou doen en ik voegde er aan toe:

,,Ik had met u kunnen bidden vandaag.

,,Waarom doet gij 't dan niet?"

Zij knielde opnieuw. Wij prevelden samen. Ik bad voor haar. Er vloeide uit mijn hart een aandoening, die haar omringde. Toen zij te ryste kwam verlangde ik dat zij met een woord mijn aanhankelijkheid zou tegemoet komen, want haar zwijgen stelde mij te leur.

,,Claudia, zijt gij tevreden?" vroeg ik stil.

,,Waarom niet?" antwoordde zij vol verwondering.,,Ben ik het niet altijd?"

Haar wedervraag op mijn vraag ontnam mij allen lust om verder te pogen onze gevoelens te wisselen. Zoo vol goede wil ik ten haren opzichte was geweest, zoo mistroostig werd ik. Er rees in mij een wel van eenzaamheid en ik peinsde:,,Haar geslotenheid zal altijd als een klove liggen tusschen ons! Gebeurt er nu iets in haar? Gaan al mijn ontroeringen haar niet voorbij?"

Ik lag eenige oogenblikken te wachten, terzelfdertijd beminnend en angstig. Nochtans, vast besloten mij niet weer van mijn vrouw, mijn gemoedsveiligheid, te onthechten, spande ik mij opnieuw in om de woorden te vinden die de toenadering mochten voltrekken:

,,Claudia!" fluisterde ik,,,Claudia!"

Zij antwoordde niet. Ik richtte mij half op en boog over haar. Zij sliep. Ik zonk terug in een grenzelooze verlatenheid. De nacht, slapeloos doorwoeld, scheen zonder einde.

Ik zwoer mij zelf niettemin dat ik alles inspannen zou om mij over Claudia's dik gevoerde onbewustheid heen te zetten en om te reiken tot haar geestes-sereenheid, waaraan Berrewats en Emma haar schoone ziel erkenden. Ik wilde, over de doode lusten, mijn vrouw weer begrijpen, al bleef zij zelf blind voor mijn gekneusde levensdrift.

Ik stond de volgende dagen vóór twee evenzeer gesloten vrouwen, met mijn zoekende liefde vóór mijn echtgenoote, met een verborgen beklag vóór haar geslachtofferde vriendin. Ik had verwacht dat Emma zou volharden in haar wil om met mij over het wegblijven van den onderpastoor te spreken en reeds vroeg ik mij af of ik haar zijn wensch dat zij vertrekken zou te kennen zou geven. Zij betoonde echter niet de minste nieuwsgierigheid meer, al evenmin als gekrenkte fierheid. Zij verdubbelde in simuleerende kracht en terzelfdertijd als zij mijn aanwezigheid vermeed, huichelde zij voor Claudia een losheid van gemoed, die mij kwelde. Daarbij bleef de aankondiging van haar heengaan uit, derwijze dat de pijnlijke toestand onbegrijpelijk hangende bleef. Ik ging hartsgrondig wenschen dat er om het even hoe een einde mocht worden aan gesteld, als ik zelf maar den knoop niet moest doorhakken.

Den namiddag vóór Kerstdag zou Claudia ons alleen laten om naar de kerk te gaan. Nog was zij uit de kamer niet of Emma verzamelde de kinderen rond haar als wou zij een plots gerezen angst voor mij achter hen verbergen. Toen zij mijn kalmte zag en gewaar werd dat ik niet in het minst de bedoeling had om een uitlegging uit te lokken, verademde zij blijkbaar. Zij lachte. Zij werd rood. En toen blonk opeens de glans van tranen over haar oogen.

Ik stond recht en wilde mij verwijderen. Was mijn blik te hard en te verwijtend geweest? Zij hield mij staan en zeide:,,Ik zie het wel. Gij vraagt u af wanneer ik weg zal gaan.

Karel, ik wacht totdat de Kerstdagen achter den rug zijn. Gij gunt mij deze laatste dagen toch nog?"

Verre van beladen te zijn met de sombere beslistheid, waarmede zij mij, dien avond, had medegedeeld, dat zij vertrekken zou, was haar stem thans nederig en bijna smeekend.

,,Jawel," zeide ik eenvoudig, wat te welwillend.

Zij had begrepen dat ik haar niet meer weerhield. Zij werd bleek. Een geheime tevredenheid vloeide in mij, omdat ik haar achter mijn toestemming een duidelijken wenk had gegeven. Haar heengaan kwam me op dien oogenblik als een overwinning voor. Arm, laf hart, dat haar kort geleden had gebeden te blijven. Zij glimlachte treurig en sprak meer tot zich zelf dan tot mij want zij mengde bitterheid in haar woorden alsof zij raadde dat zij mij niet meer vermocht te raken.

,,Ik dacht niet dat het mij zoo veel moeite zou kosten van hier weg te gaan."

Te zwijgen was mij bijna een genot, ofschoon ik slechts halvelings bewust was waarom ik wreed moest zijn tegenover iemand wie ik gansch was onthecht. Mijn ijdelheid was niet gestreeld, ik wist te goed dat ik het niet was die haar voornemen om te vertrekken ontzenuwde. De intuïtie bezorgt echter ingevingen die hart en geest leiden naar de kern van nog ombolsterde waarheden, zonder dat wil of overleg werkzaam zijn.

Zoo flitste in mijn hoofd de gedachte:,,Kan Emma mis

schien niet weg doordat zij gevangen zit in de zelfde betoovering, waaruit Paul zich heeft moeten redden? Heeft zij mij voor hem niet terzijde gezet?" Dit vermoeden krenkte mij ten zeerste, alsof ik boosaardig was bedrogen geweest. Terzelfdertijd ervoer ik wellustig leedvermaak, wijl Berrewats bij voorbaat alle verstandhouding met Emma afwees.

Ik zag haar met zichzelf in strijd en alsof mijn onderstelling zekerheid was lachte ik spottend, bijna brutaal:

,,Ik vraag mij thans af of het wel noodig was u te overreden om niet onmiddellijk te vertrekken. Ik had moeten bedenken dat u hier zooveel weerhoudt. Er is Claudia. En... er is de onderpastoor."

Zij viel niet uit in een heftige logen-straffing, gelijk ik het gaarne had gewild. Zij boog het hoofd. Haar wimpers. trilden even in haar bleek gelaat en sloegen toe op twee tranen, die zwaar en stil uit haar ooghoeken vielen. Maar de opborreling van een troebel mengsel van spijt en jaloerschheid overstroomde in mij alle andere gevoelens en met een smaak van modder in den mond luchtte ik mijn schamperheid: ,,Kom, kom, gij hebt elkander goed verstaan achter mijn rug. Alleen uw kussen voor mij waren er te veel."

Zij opende de oogen en wierp op mij een zoo waardigen blik, dat ik wel ervaren moest hoe laag mijn gevoelens waren in het aanschijn van haar smart. Ik zweeg en drong de eerste opwelling van zelfzucht terug en, zooals altijd na een impulsie van boosaardigheid, was ik gereed om met genereuse inzichten te troosten, maar het gecompliceerde van de verhouding liet mij terstond geen redelijke oplossing inzien. Bovendien was ik wijs genoeg, wijl den jongsten tijd te vaak pijnlijk geleerd, om mijn spontaniteit te mistrouwen.

Verontschuldig mij," zeide ik nederig.,,Al wat wij hier hebben gedacht en gevoeld is mij niet even duidelijk. Niet dat ik mijn oploopendheid wil rechtvaardigen. Maar het wordt tijd om weer orde te brengen in ons hart. Wij meenen het allen goed met elkaar, geloof ik...."

„Ja," gaf zij toe en deed met de hand een gebaar dat beteekende:,,Als het maar dat was!" doch vrij van alle

ironie.

,,Wat dan?" vroeg ik aarzelend.

,,Er zijn geen twee oplossingen," zeide zij met zooveel gelatenheid in haar droefenis, dat zij plotselings alle zwakheid scheen overwonnen te hebben." Er is er maar één: weggaan. Ik had het reeds vroeger moeten doen. Eerst heb ik het gelaten voor Claudia. Ik wilde haar uitstel geven. Naderhand heb ik zelf uitstel gewild. Claudia, de onderpastoor, het geloof, het leven weervinden.... Dit alles was zoo zeer door elkaar gemengd, dat ik mij niet hoef te beschuldigen van voorwendsels te hebben gezocht voor een verborgen inclinatie. Ik geef toe dat ik nu nog niet kan zeggen waar in mijn sympathie voor uw vriend het verlangen naar het geloof begint en wat in mijn verlangen sympathie is voor den man. Eén ding weet ik zeker: ik ben minder ongelukkig sinds ik hier ben. Ik weet niet of ik al dan niet door hem geloof." Ik dacht, trots me zelf, doch met aanvaarding:

,,Kom, kom, ik ben in gansch deze geschiedenis niets dan de bliksemafleider geweest."

En plotseling op mij zelve boos daar ik niet in staat was tot waarlijk medevoelen, zonder alles tot mijn persoon terug te brengen, verdrong ik alle zelfbespiegeling.

,,Ongelukkige," waagde ik in volle oprechtheid belangeloos te zeggen,,,gij gelooft om zijnentwille. Zoo iets is liefde, niets dan liefde van de vrouw tot den man."

Zij aarzelde eensklaps en twijfelde aan zich zelf. Haar blikken ondervroegen onrustig mijn gelaat.

,,Het schijnt me toe dat gij vooral in hem gelooft," trachtte ik te verklaren.

,,O zijn priesterkleed!" riep zij afwijzend in een opwelling van schaamte en eerbied waaronder zij bloosde. En onmiddellijk, alsof zij zich verontschuldigen moest, voegde zij er aan toe:

,,Neen Karel, gij weet het: al wat in mijn weder ontwaken zinnelijk was heeft zich in óns avontuur gelucht. Als ik houd van uw vriend houd ik ook van zijn kleed. Ik verlang niets van hem. Ik verlang niets voor hem dan zijn priesterschap. De eenige wijze waarop ik hem behagen mocht ware mij waarlijk overtuigd te bekeeren."

,,Maar toch hem behagen, niet waar? Door zijn handen gezegend worden...."

« AnteriorContinuar »