Imagens das páginas
PDF
ePub

muziek. En ten slotte: hij zette zijn oogen en ooren wijd open om goed alles waar te nemen wat rondom hem gebeurde, zoowel in de natuur als in het gemeenschapsieven. En wat hij in dat laatste overal zag maakte een niet minder diepe indruk op hem dan zijn studieboeken, en besliste in hooge mate mede over zijn toekomst.

Ferrara, waar de Este's regeerden, was in die tijd een stad van 100.000 inwoners, met een hof dat onder de schitterendste van Italie gerekend mocht worden, waar de luisterrijkste feesten elkander opvolgden. En juist in die hofkringen ontving Girolamo zijn eerste indrukken van het leven”. En deze waren niet in alle opzichten verheven! De Este's waren wreede tyrannen, aan wie het gelukt was door strijd, list en verraad langzamerhand de tegenstand der feodale adelijke geslachten te overwinnen. Zij hadden daarna de rol op zich genomen van beschermers van kunsten en wetenschappen en talrijke geleerden en kunstenaars naar Ferrara geroepen: zoo was ook Girolamo's grootvader uit Padova naar Ferrara gekomen. Onder Lionello (1441-50), onechte zoon en opvolger van Niccolò, waren de hoffeesten van Ferrara de glansrijkste die Italie nog ooit gezien had; onder diens broer en opvolger Borso (1450—71) verminderde de weelde aan het hof wel eenigszins, maar het bleef zijn naam van,,muzenhof” waardig: alles was er even rijk en kostbaar, elegant en ,,hoofsch", en de beschrijvingen der hoffeesten van de Este's werden in geheel Italie met bewondering gelezen: het hof der Este's gaf in alles de toon aan. In 1452 werd Borso door keizer Frederik III tot hertog verheven. In datzelfde milieu begon in 1470 Boiardo, graaf van Scandiano, zijn Orlando Innamorato te schrijven, de beroemde hoofsche ridderroman die de mentaliteit van die hofkring zoo uitnemend weerspiegelt en zulk een schril kontrast vormt met Pulci's,,burgerlijke" Morgante. Intusschen, wat de jonge Girolamo zoozeer tegen de borst stuitte, waren niet zoozeer die feesten zelve als wel het amoreele, dikwijls immoreele karakter van al dat feestgedruisch, en vooral het ongodsdienstige, het heidensche ervan: hoe zal hij zich geërgerd hebben wanneer hem bijvoorbeeld verteld werd hoe Paus Pio II te Ferrara ontvangen was, bij zijn landing op de kade, onder een eereboog versierd met de beelden

der heidensche Olympische goden. In 1471 stierf Borso. Bloedig werd, gedurende eenige dagen, gestreden, tusschen Niccolò en Ercole en hun partijgenooten, om de opvolging. Maar onmiddellijk nadat de strijd beslist was hernamen de feesten hun loop, terwijl de straten nog rookten van het bloed. En hoe verwilderd de moraal was moge blijken uit dit eene staaltje: een der Este's deed, eenige jaren later, zijn broer de oogen uitsteken omdat een der hofdames, op wie beide broers verliefd waren, die oogen, in een gesprek, zoo mooi had genoemd. Onder zulke menschen kon een reine, geloovige, ernstige knaap als Girolamo het niet uithouden: in 1475, drie en twintig jaar oud, verliet hij de stad en begaf zich in het klooster van San Domenico, te Bologna, waar hij zeven jaren bleef. Tot deze voor zijn geheele verdere leven beslissende stap had trouwens nog iets anders bijgedragen, een onbeantwoorde liefde. Die laatste omstandigheid is zeker niet meer dan een bijkomstige geweest: we kunnen dit met groote zekerheid weten uit de brieven die hij vanuit het klooster te Bologna aan zijn ouders schreef, en waarvan verscheidene bewaard zijn gebleven. Maar zijn huwelijksaanzoek was afgewezen omdat een freule Strozzi niet kon huwen met een eenvoudige Savonarola: ook hier had Girolamo zich dus gestooten aan die maatschappelijke zeden en vooroordeelen die hij reeds om zoovele andere redenen verfoeide. Reeds uit zijn geschriften uit die jaren zijner jeugd blijkt hoe diep hij het zedenverval, ook in de kerk, verafschuwde. En meer en meer zocht zijn wanhopige ziel troost en steun in de godsdienst. Zijn zieletoestand beschrijft hij ons, o. m. in zijn De ruina mundi, geschreven in 1472:

Vedendo sotto sopra il mondo,

Ed esser spenta al fondo

Ogni vertude ed ogni bel costume,
Non trovo un vivo lume,

Nè pur chi de' suoi vizii si vergogni.

Felice ormai chi vive di rapina!
E chi dell' altrui sangue più si pasce;
Chi vedoe spoglia e i suoi pupilli in fasce,
E chi di povri corre alla ruina!

Quell' anima è gentile e peregrina,

Che per fraude e per forza fa plù acquisto;
Chi prezza il ciel con Cristo,

E sempre pensa altrui cacciar al fondo,
Colui onora il mondo....')

Wij weten hoe hij in die jaren, voorafgaande aan zijn vertrek naar Bologna, bijna steeds alleen wilde zijn, weinig sprak, veel en hartstochtelijk bad, lange uren in de kerk doorbracht, dagen lang vastte, terwijl men hem telkens weer dezelfde zin hoorde uitspreken, een versregel van Vergilius:,,Heu, fuge crudeles terras, fuge litus avarum".1) Uren lang las hij ook in de Bijbel en in Thomas van Aquino, speelde droevige melodiën of uitte zijn diepe weemoed in verzen. In die geestestoestand overschreed hij de drempel van het klooster: een preek van een monnik in Faenza, in 1474, had hem eindelijk tot die gewichtige stap doen besluiten, tot diepe droefenis van zijn ouders. Maar zijn moeder althans had ten slotte begrepen dat haar kind niet anders kon doen!

Eenmaal in de kloostergemeenschap opgenomen, bleef hij toch in briefwisseling met zijn ouders: ziehier een gedeelte van de eerste brief die hij vandaar aan zijn vader schreef, gedateerd 25 April 1475:

,,Honorande Pater mi. Ik begrijp zeer goed dat mijn vertrek u verdriet doet, temeer daar ik heimelijk vertrokken ben. Moge deze brief u mijn toestand en mijn vaste wil doen begrijpen, opdat gij daarin troost moogt vinden en erdoor moogt inzien dat ik niet uit kinderachtigheid heb gehandeld, zooals sommigen meenen. Allereerst dan zou ik u willen vragen, daar gij een man zijt die de waarheid liefheeft en wars is van alle halfheid, om aan de rede te vragen, en niet, zooals vrouwen doen, aan het gevoel, of ik gelijk gehad heb de ,,wereld" te verlaten, aldus doende wat ik mij vast had voorgenomen. De voornaamste reden die mij ertoe gebracht heeft geestelijke te worden is deze: de diep-ellendige

1) Ziende hoe in de wereld alles verstoord is, en hoe alle deugd, alle goede zeden geheel verdwenen zijn, vind ik nergens een helder licht, noch iemand die schaamte gevoelt over zijn ondeugden.... Zij die leven van roof, zij die zich voeden met het bloed van anderen, zij die de arme weduwe en haar jonge kinderen berooven, zij die de armen geheel tot de bedelstaf brengen, die allen zijn voortaan de gelukkigen hier op aarde! Die menschen zijn edel en hoogstaand die zich verrijken door bedrog en door misbruik van kracht. Zij die de Hemel en Christus verachten, zij die steeds trachten anderen in 't verderf te storten, die worden in de wereld geëerd....

'),,Ontvlucht dit wreede hebzuchtige strand.”

toestand van de wereld, de slechtheden van de menschen: verkrachtingen, echtbreuk, roof, hoogmoed, afgoderij, godslastering, alles in zoo erge mate dat men welhaast kan zeggen dat men nergens meer iemand vindt die het goede betracht. Daarom haalde ik iedere dag, schreiende, herhaalde malen dit vers aan: Heu fuge crudeles terras, fuge littus avarum. Ik kon die zware ,,ziekte" van onze blinde volkeren van Italie niet langer verdragen, ik zag teveel overal de deugden weggezonken in de diepte, de ondeugden meer en meer bovenkomend. Grooter smart was voor mij in de wereld niet denkbaar; en daarom smeekte ik iedere dag Jezus om mij uit dat slijk op te heffen, en ik bad voortdurend, met de grootste ootmoed, tot God dit korte gebed: notam fach michi viam quia ad te levavi animam meam. God nu, in zijn oneindige goedertierenheid, heeft mij die weg getoond; en ik ben die weg ingeslagen, hoewel ik zooveel goedheid niet waardig ben. Antwoord gij mij nu: is het niet zeer in een mensch te prijzen wanneer hij de onreinheden en de ongerechtigheden van de ellendige wereld ontvlucht, om te willen leven als een redelijk wezen en niet als een beest onder de zwijnen? En zou het van mij niet grof ondankbaar geweest zijn, aan God te vragen mij de rechte weg te wijzen en dan, als God zich daartoe verwaardigd had, die aanwijzing niet te aanvaarden? „Oimè, Jesu mio! liever duizend dooden dan dat ik op die wijze ondankbaar zou zijn tegenover u!" Zoodat, lieve vader, gij liever Jezus moet danken dan verdriet hebben; hij toch heeft u een zoon gegeven en die voor u behouden tot zijn twee en twintigste jaar; en niet alleen dat, maar hij heeft zich zelfs verwaardigd die zoon,,suo militante cavaliero" te maken. O, zijt gij er niet dankbaar voor, een zoon te hebben die een der,,cavalieri” is van Jezus Christus!

......

.....

.. En nu heb ik u nog slechts éen ding te vragen: troost mijn moeder. U beiden vraag ik uw zegen. Nimmer zal ik ophouden vurig voor u te bidden."

In deze zelfde brief schrijft hij:,,Ik heb thuis eenige geschriften achtergelaten, die u zult vinden achter de boeken op de vensterbank, tegen het raam aan,,,le quale vi davano noticia di fatti miei". Een dier geschriften was zijn eerste werk in proza, getiteld Del dispregio del mondo, dat in 't latijn is geschreven:,,Quid facimus? Quid sic stamus, anima, frustra laborantes?...." Het is een kort geschriftje, van slechts enkele bladzijden in de moderne uitgave; het ademt dezelfde geest van walging over de slechtheden van de maatschappij en van de menschen. En hier, evenals in enkele zijner brieven, treffen ons vooral twee bijzonderheden: Girolamo had een zeer sterk voorgevoel dat weldra groote rampen over Italie zouden komen, als een straf des hemels, en tevens voelde hij dat hij door God was voorbereid tot een bijzondere roeping. Wel kwam zijn nederigheid daartegen in verzet, maar het voorgevoel van die grootsche roeping werd steeds sterker, en komt o. a. tot uiting in zijn De Ruina Ecclesiae, een,,canzone". De Kerk

wordt daarin voorgesteld als een kuische maagd. Wanneer Savonarola haar vraagt waar het echte geloof en de ware godsvrucht zijn gebleven, dan neemt zij hem bij de hand en leidt hem naar een grot, zeggende:,,Toen ik de trotsche eerzucht in Rome zag binnendringen en alles daar zag bezoedelen, heb ik mij teruggetrokken in deze spelonk." Wanneer zij hem dan haar mishandeld lichaam toont, wendt Savonarola zich tot de heiligen in de hemel en smeekt hun, zooveel deernis te beweenen.,,Maar wie is de schuld van dat alles?", vraagt hij. En de Kerk, doelende op Rome, antwoordt hem: ,,Una fallace, superba meretrice",,,Een valsche, trotsche deerne". Waarop de jonge, vrome, maar hartstochtelijke kloosterbroeder uitroept:

,,Deh, per Dio, Donna,

Se romper si potria quelle grandi ali!")

Dan antwoordt de Kerk hem vermanend:

,,Tu piangi e taci; e questo meglio parme".")

Zoo was Savonarola's gemoedstoestand in die jaren, waarin het verderf te Rome, de schandelijke toestand van het pauselijk hof, voortdurend erger werden. In het klooster viel hij spoedig op, zoowel door zijn vroomheid als door zijn kennis en schranderheid. En zoozeer had hij weldra met zijn verleden gebroken, dat, toen hij in 1481 een preek hield te Ferrara, hij wel zijn ouders, maar geen zijner vroegere kennissen bezocht: hij was als van de wereld afgestorven. Maar in datzelfde jaar ging hij naar Firenze en dan begint weldra zijn publieke leven, dat hij zeventien jaren later op de brandstapel zal eindigen. Zijn vaderstad heeft hij nimmer weergezien.

Te Firenze trad hij in het klooster van San Marco, waar de nagedachtenis van Sant' Antonio, gestorven in 1459, nog steeds in hooge eere was, en dat door de mildheid van Cosimo de' Medici een zoo rijke bibliotheek binnen zijn muren herbergde, dat het een der centra van wetenschap in Italie was geworden. Wie, die Firenze kent, heeft niet in het beroemde klooster enkele oogenblikken doorgebracht in de cel van Savonarola,

1),,O, God, als die groote vleugels eens gebroken konden worden!" 2),,Het is het beste te lijden en te zwijgen."

« AnteriorContinuar »