Imagens das páginas
PDF
ePub

Wat mij echter vooral kwelde was de wijze waarop wij, vier kameraden, zooals wij ons zelf eens zonder eenige ironie hadden genoemd, in deze sfeer evolueerden. Het kwam me natuurlijk voor, dat Emma, zooals ik, een soort van wrevel tegen den ruststoorder zou gaan koesteren. Door inspanning, zelfbedwang en meegaande inschikkelijkheid daarentegen gelukte het haar zich tot Paul's bezielde welgezindheid te verheffen. Zij sprak met hem, zij trachtte zijn denkbeelden te deelen, zij stemde met zijn opvattingen in. Kon zij hem in iets niet vo gen of twijfelde zij aan een van zijn verklaringen, dan betoonde zij zooveel goeden wil om haar eigen oordeel te overwinnen, dat zij eindigde met tegen zichzelf te denken. ,,Aangezien gij het verzekert, zal ik wel ongelijk hebben," had haar leuze kunnen worden, ofschoon zij zich inbeeldde dat zij zelfstandig hooger reikte. Naarmate zij zich aldus dichter bij Paul's geest en gedachte ging koesteren verwijderde zij zich in gemoede van mij. Aan een blik van haar, koel op mij verdwaald; aan een geweigerd antwoord op een vraag, die ik tot haar in het bijzonder richtte; aan een hardnekkigheid in het tegenspreken van een door mij uitgedrukte opinie kon ik meten hoe zij, verre van zich tegen Paul te keeren, tegen mij een misnoegen kweekte.

Het gevolg was dat ik in mijn scherts met mijn vriend een vinnigheid mengde, waarvan de vijandschap hem niet moest ontgaan, maar waarop hij niet inging. Hij bleef van onverstoorbaar goed humeur. Dat Claudia zich daardoor liet verblinden hoefde mij niet te verwonderen: zij was in de sfeer van een al te zeer aan gelukzaligheid grenzende blijdschap om de valsche verhouding te doorgronden. Na zijn heengaan echter, kwamen er onbehaaglijke minuten. Met de stilte die inviel en de nabezinning die begon werd mijn positie kiescher. Mijn woorden bleven zonder weerklank. Emma werd peinzend. En Claudia sloeg de handen voor het gelaat wellicht om beter de eigen bezieling bij te houden. Het waren de avonden dat ik de eerste slapen ging en dat ik mijn vrouw vuriger en langer bidden zag dan naar gewoonte aan den voet van het bed, waarop ik misnoegd lag met het gevoel dat mijn dag was mislukt.

Ongeduldig omdat zij tot klappertandens toe in de koude

bleef zitten, had ik eens gevraagd waarom zij zoo lang bidden moest en ik kreeg tot antwoord:

,,Ik bid voor Emma. Zij heeft al een grooten weg afgelegd en is vol betrouwen op Paul."

Het was mij alsof al haar woorden gekozen waren om mij te ergeren. Haar blinde ijver, haar zekerheid vervulden mij met een bitteren spot en niettemin gaf zij mij een onrust en een twijfel, die mij onverklaarbaar waren: uit Emma's intiemen omgang wist ik wel beter en nochtans scheen het mij toe dat de andere Emma Claudia's vertrouwen wettigde. Ik kwam er toe mij af te vragen welk beeld van Emma het valsche was.

Lagen, de namiddagen die de onderpastoor bij ons doorbracht, al de wegen tusschen Emma en mij versperd, de volgende ochtenden moest ik schatten van tact en voorzichtigheid aanwenden om weer, bijna ongemerkt, tot haar zoete en natuurlijke opwellingen door te dringen.

Telkenmaal echter stelde ik een grooter aarzeling vast in de wijze waarop zij zich aan haar mildere neiging overgaf. Ik voorzag het oogenblik dat zij den terugkeer op haar zelf niet meer doen zou en het was alsof ik werd opgezweept. Een streelender teederheid, een dringender verliefdheid vuurden mij aan. Ik verdubbelde in omwindende kracht rond Emma, die er afwisselend moedeloozer en zenuwachtiger, weeker en gespannender door werd. Voorzeker had zij het gevoel dat zij nog slechts aan een brozen draad boven wisselende gebieden reisde en dat zij aan deze of gene zijde vallen zou. Claudia even buiten de kamer, sloeg zij al schalks de armen om mijn hals en gaf mij snel een kus, die mij soms droevig scheen. Maar beslist wees zij mijn voorstel af om een wandeling te doen naar de rij boomen op den versten heuvelrug, die haar nochtans lang had aangetrokken wijl het onbekende er achter lag. Ik mocht niet heengaan, maar ook bij Claudia wilde zij blijven.

Deze grillen wekten bij mij het verlangen, de opwinding om eens en voor goed door te tasten en het wijken en aandraven gedaan te maken. Ik zou mij niet vergenoegen een nieuwe gelegenheid af te wachten om met Emma alleen te zijn. Reeds vroeg in den namiddag had ik tot haar

gezegd, terzelfdertijd als een liefkoozing en een gebod: ,,Ik moet met u spreken. Zorg dat gij vanavond met mij beneden blijft."

Zij had niet geweigerd. Alleen had zij gansch den vooravond, dien ik, met een overvloed van grappen en guitenstreken, uitbundig had gemaakt, tusschen een glimlach en een verborgen handdruk, van mijnentwege, mijmerend, al haar krachten verzameld. Na het avondmaal haalde ik in mijn opgewekte luim een flesch Bourgogne boven. Claudia was nooit te bewegen geweest te leeren schaakspelen. Emma echter was inschikkelijker en liet zich, zonder veel belangstelling overigens, waarde en beteekenis der stukken verklaren. Wij speelden een paar partijen die ik rok, tot Claudia verveeld en vakerig ons wel te ruste wenschte. Wij hoorden haar boven een wijle over en weer gaan. Ik dronk nog een glas wijn en voelde hem mij naar het hoofd stijgen. Emma luisterde en waar zij haar glas stilhield zag ik er lichtelijk de lampvlam in beven.

Ik stond recht, nam haar het glas uit de handen en boog over haar. Zij werd bleek. Ik voelde haar borst kloppen aan mijn borst als den vleugelslag van een vogel. Ik prangde haar vast in de armen. Zij weigerde mij te omhelzen. Ik vuurde met een krachtigen blik den lust aan in haar oogen. Zij deed ze toe. De veerkracht die ik in haar leden voelde verliet haar niet. Ik werd integendeel haar inspanning om te weerstreven gewaar.

Een oogenblik liet ik haar los, om de raadselen op haar gelaat te ontwarren. Een gloeiende bronstigheid trappelde in gansch mijn wezen en er kwam een vrees in mij dat de trillende prooi onder mijn hand mij voor altijd zou ontsnappen. Zij richtte zich op. Haar trekken stonden gespannen, maar iets smeekends lichtte in haar oogen, als van een dier dat zal worden geslagen. Zij wilde spreken. Haar spraak scheen te falen waar zij begon:

,,Karel, mijn vriend...."

Ik verachtte op dien stond alle woorden. Ik wierp haar om in mijn arm. Alle twijfel over mijn doel en verwachting was weg. Waar zij laaiend leunde tegen mij, zegevierde in mij reeds een woeste wellust. Ik ging met een kus op haar lippen

storten, toen zij mij, als een aangetrokken boog dien men loslaat, ontsnapte.

,,Zoo niet!" riep zij ingehouden uit.

Ik stond roerloos in een storm die van binnen kwam. Een oogwenk hoorde ik de volkomen stilte waaruit gansch het huis op dien stond was gebouwd en waarin Claudia luisterend kon liggen. Deze gedachte was de steun, waaraan ik mijn woede beheerschte. Nochtans een oneindige spijt vervulde mij en tevens een hunkering van dorst en lust. Ik kon niet gelooven, dat ik haar niet plooien zou naar mijn wil. Een vlaag van geprikten hoogmoed stijfde mij bovendien. Ik deed een paar stappen, opende de gangdeur en fluisterde berekenend en trotsch:,,Ik weerhoud u niet!"

Zij verroerde niet, een heele poos. Zij streelde mij met een beklagenden blik. Dan ging zij de deur sluiten en waar ik in een zetel was gaan liggen kwam zij naar mij, knielde neer, verborg haar hoofd in mijn schoot en brak in stille snikken los. Zoo stortte het verzet ineen, docht mij. Een onuitsprekelijke weelde vervulde mij, ofschoon ik haar weekheid verafschuwde. Een oogenblik liet ik aan haar aandoening respijt. Zij hief het hoofd op, richtte den blik van twee gekwelde oogen op mijn gelaat, dat ik gloeiend voelde.

Karel, zijt gij waarlijk geloovig?

Zij had toonloos gesproken, zonder ironie of verwijt. Verschrikkelijk verveeld, wilde ik haar vraag niet weten. Al mijn krachten waren trouwens gestrekt naar een doel van wellustig genot. Haar bleek aangezicht stond kalm geschoven tusschen mij en haar begeerlijke gestalte. Ik kon het niet aanzien, sloeg den blik neer. Zonder een uitvlucht te zoeken boog ik naar haar en met een wilde gretigheid nam ik haar mond. Zij liet mij onverschillige lippen.

Bij God! riep ik dof uit op een heerscherstoon. Weet gij ten slotte wel wat gij wilt?

Uit haar diepste wezen kwam haar verontwaardiging in opstand:

Ja, ik weet het! Ik wil weten of gij waarlijk geloovig zijt. Uw handen, uw oogen, gansch uw verlangen verslindt mij. Gij betoovert mij. En nochtans, als ik sympathie heb voor u, ik bemin u niet! Ik bemin u niet!

Gepijnigd vatte ik haar polsen.

En uw spelen met mij? En uw streelingen? En uw kussen? Heeft dat allemaal geen zin?

[ocr errors]

Jawel, jawel! gaf zij toe in een smartelijken glimlach. Als dat u recht geeft.... en in een plots beven voltooide zij niet.

Was dat de opperste berekening van de vrouw? Uit gansch haar houding sprak de wil der onderworpenheid om mij te ondergaan, indien ik voor geen gewetensbezwaren week. Ik liet haar handen los. Mijn begeerlijkheid ging niet zoo ver, dat ik laaghartig haar offer aanvaarden zou. Ik leed trouwens algauw niet meer in mijn verlangen, maar mijn geest doolde in allerlei veronderstellingen en kon niet rustig worden. Dat zij mij niet beminde verwonderde mij slechts ternauwernood. Maar elke uiterste afwijzing, en deze hooghartige zelfverloochening in nog grooter mate, kwetst steeds de ijdelheid van den man, meer zelfs dan zijn zinnelijkheid. Zij zag mijn verwarring. Zij maakte zich innemend, waar zij zich vertrouwelijk voor mij zette en te strak bedaard uitleg begon te geven:

,,Gij ziet het, mijn vriend, in welke pijnen ik herboren ben. Hoe is dat weer begonnen? Al dat leven rond mij. Ik wilde eerst worden zooals Claudia. Haar vertrouwen hebben, haar zekerheid, haar sterkte. Ha, Karel, gij gelooft niet in haar zooals ik. Maar ook de onderpastoor ziet haar schoon. De onderpastoor? Met hem is het definitief een wederopleving geworden.,,We zullen u een nieuwe ziel maken" lachte hij. Wat heeft hij gedaan? Wat heeft hij gedaan? Ja, zij is hier. Ik voel haar. Hij heeft weer mijn ziel nieuw gemaakt. Maar waarom moesten ook mijn handen zoo gevoelig worden, mijn lippen zoo verlangend? Gij waart hier de eenige man in huis. Uw blikken of weet ik het wat, uw aanwezigheid, uw houding brachten mij in de war. Hoe goed was een kus van u! Maar hoe boos was ik telkens op mij zelf. Helaas, ik ben maar een vrouw. Langs den eenen kant de vreugde weer innerlijk te ontwaken, opnieuw tot liefde in staat te wezen en goed te willen zijn. Langs den anderen kant de lust, die weer steekt, het verlangen dat geen rust laat en zich niet schaamt om de eerbiedwaardigste vrienden te bedriegen."

1926 IV

2

« AnteriorContinuar »