Imagens das páginas
PDF
ePub

,,Het is de moeite niet om haar te storen," fluisterde ik. ,,Boven vind ik wel wat verbandstof."

,,Neen," wedervoer zij snel,,,wacht een seconde."

Zij verdween eenige korte oogenblikken die mij bijna een zachte verwachting waren. Zij kwam terug met een étui, waaruit zij enkele fleschjes en watten langde. Vlug haalde zij een kom water bij en wierp er eenige boraxschilfers in. Ik maakte mij bereid om de wonde te baden.

,,Ik zal het beter doen," verklaarde zij met zekerheid en inderdaad bette zij mijn wang omzichtig en handig. Ik moest haar beletten mij een winde om het hoofd te leggen, doch ik kon niet anders dan mij een klein verband van Bilrodelinnen en pleisters te laten welgevallen. De rug van haar handen raakte soms mijn wang heel even met de zachtheid van perzikken, maar frisch. Ik voelde mij kinderlijk blij zoo rustig onderworpen te zijn, zoo ontspannen, zoo helder, bijna tevreden.

Emma zag het en glimlachte mij bescheiden toe. Wij hoorden beiden een vlaag wind rond het huis rammelen, onderbraken even het zoete innerlijke vloeien om naar de holte te luisteren die de storm in den geest te binnen riep. Des te innemender werd het gevoel van veiligheid rond de kap der lamp, waar wij zaten op onze biezen stoelen.

,,Gij hebt ons wel schrik gegeven," sprak Emma verwijtend, maar met een stembuiging die alle hardheid wegnam.

,,Zeg liever het onweer," weersprak ik eenvoudig.,,Ik meende dat ik slechts op de borst was getroffen door een afgekraakt stuk hout. Ik wist niets van deze kleine wonde."

,,Neen, niet alleen het onweer maakte ons bezorgd. Gij zijt den jongsten tijd zoo veel op de baan."

Haar blik onderzocht mijn blik. Ik had wel zorg er niets te laten in doorschemeren van het genoegen, dat mij haar belangstelling deed.

,,Zoudt gij durven zeggen dat het uw schuld niet is als gij door dit hondenweer zijt verrast?" vervolgde zij op denzelfden toon van goedmoedig misnoegde vrouw.

,,Had ik dan nog langer moeten wegblijven?" beproefde ik te schertsen.

Doch Emma nam geen notitie van mijn grapje en zeide effen:,,Gij zijt veel veranderd."

Ik begreep haar niet en was ineens zeer geboeid. Deed zij louter een constatatie? Maakte zij mij een verwijt? Luchtte zij een leedwezen? Deze vragen schoten mij door den geest, zonder dat het mij mogelijk was uit Emma's houding het waarschijnlijkst antwoord af te leiden. Het was mij plotselings bewust dat de weifeling bij mij een gevoel van onverschilligheid en een ander van lust hangende hield. Door mijn zwijgen zag Emma mij aarzelen. Alsof zij daarvan gebruik wilde maken om mij welgevallig te zijn sprak zij glimlachend en als opbeurend:

,,Hebt gij dan redenen om zoo uw eigen weg te gaan? Beken dat gij op uw eentje leeft de laatste dagen. Of meent gij dat uw voorgewende bedrijvigheid niet opvalt? En uw afwezigheid in uw woorden? Uw opwekkende vindingrijkheid is weg. Gij hebt u van ons afgekeerd, van ons, ik moet misschien zeggen van mij. Gij wandelt niet meer met mij. Gij tracht niet meer mij mijn hart te doen luchten. Gij ziet het, ik kan vrij en los met u spreken. Gij schijnt niet te weten hoe ik in uw huis ben geworden. Gij hebt mij gezegd dat ik herleven zou en waarlijk, ik ook ben veel veranderd. Nu vooral zou het mij goed doen mij aan u te openen. Maar wat is er met u? Het was mij vroeger of gij mij van oudsher een vriend waart. Thans echter ken ik u niet meer.

Ik liet haar spreken, zonder onderbreking. Toen zij zweeg had ik als een spijt dat zij niet al maar doorging, zoo zeer streelde mij haar innemende vrijmoedigheid. Zij verdrong mijn twijfel voor een blijdschap, die tot een warmen roes groeide. Een weldoende lust ging door mijn leden vloeien. De wonde op mijn wang begon te kloppen en aan mijn slapen gloeide behaaglijk een vuur. Ik voelde mij stilaan vergoed worden voor de weken eenzaamheid, vervuld van nijd en bitterheid. En mij zelf onderzoekend, zocht ik woorden, die mijn gemoedstoestand zouden schilderen in een nieuwe oprechtheid:

,,Emma, ben ik veranderd? Zijt gij veranderd? Veranderen wij ooit? Zijn al deze verschillende vormen waarin wij evolueeren niet gemerkt naar ons onveranderlijk diepste wezen?

Uw vreugde, uw leed, uw oude wil tot lam liggen, uw heropstanding, heeft het al niet eenzelfde zin en beteekenis: uw natuurlijke levenslust, die wil bloeien? Ik heb verleden jaar zes fruitboomen in den tuin laten planten. Een ervan droeg in het begin der Lente geen bladeren. Wij dachten hem dood. Trots zijn dor uitzicht verzamelde hij zijn sappen en hoopte hij zijn bloeikracht op. Hij was dezen Herfst de eenige van de jonge perelaars, die vruchten heeft gevormd!" Zij werd een glimlach. Ik voelde mij aangemoedigd:

,,En ik,ik weet het nu, was al den tijd dat ik buitenhuize was en in mij zelf gekeerd, vervuld van een zelfde sympathie voor u.”

Even had ik geaarzeld of ik het woord liefde uitspreken zou, maar een soort van eerlijkheid, gemengd bij een speculatieve voorzichtigheid, belette mij dien grooten stap te doen. Toch voelde ik dat ik kleurde. Een heete stroom doorgolfde mij overigens gansch.

Emma bleef stil in haar tevreden glimlach. Ik nam haar hand en vervolgde:

,,Om u alles te zeggen, zonder terughouding: mijn sympathie voor u is zelfzuchtig en afgunstig. Gij hebt u naar Claudia en den onderpastoor gekeerd en ik ben met mijn sympathie afgedreven. Gij keert u weer naar mij, en zij is vuriger dan ooit."

Zij onderbrak mij berispend. Ik bracht haar hand aan mijn lippen en drukte er smoorlijk een kus op, die gewis niets weg had van een louter-vriendschapsbetuiging. Een purper blosje was haar naar de oogbeenen gestegen en zij sloeg den blik neer, maar in haar mondhoeken trilde een krul als van lippen die heimelijk lachen Zij stond recht. Ik weet niet welke schroeiende dampen mij naar het hoofd sloegen en mijn oogen benevelden. Mijn ademen ging sneller. Zij deed achterwaarts een paar stappen en vatte den deurappel, alsof zij voorzag dat ik haar het volgend oogenblik met beide armen op de borst zou drukken. Bijna nooit noemt zij mijn naam. Thans zeide zij, streelend, fleemend bijna:

,,Karel...."

Dat fluisteren van mijn naam bracht mij meer buiten mijzelf dan welke voluptueuse aanraking het ooit had kunnen

doen. Er ontsnapte mij wellicht een toonlooze jubelkreet: ,,Ha!" want zij hernam:

,,Karel, ik ben blijde met uw sympathie."

Meteen stond ik vóór haar, omvatte haar beide schouders en drong hard aan vóór haar gelaat:

,,Is dit nog sympathie? Of is het meer?.."

Haar hand op mijn mond belette mij te voltooien. ,,Neen, neen," zeide zij vast en afgetrokken en blijkbaar was zij bezig met een eigen gedachte. Zij maakte zich los en zonder nog een woord te spreken, verdween zij en hoorde ik haar de trappen oploopen.

Ik bleef in verwarde opwinding, waaruit echter de blijdschap niet week. Mijn hoofd stond hol en in de nachtkamer hing een ruischen waarin ik niet meer kon onderscheiden of het weer nog oproerig het huis omringde. Onmiddellijk daarop hoorde ik alle geluid stilvallen rond het gaan van bloote voeten op den plankenvloer boven in de kamer van Claudia.

Middernacht was voorbij. Ik blies het licht uit. Terwijl ik naar boven ging besloot ik vast, dat ik geen enkele ongezellige bespiegeling van mijn vrouw aan mijn tevreden roes afbreuk zou laten doen. Toen ik binnentrad dekte zij de kinderen toe. Zij zag het verband op mijn wang. Ik lei met bedaardheid uit hoe mij het ongevalletje overkomen was en besloot koel: ,,Emma heeft voor dit verband gezorgd.' ,,Het treft goed dat zij beneden was."

Vermoedde zij iets van het gebeurde met Emma? Zij had welgemeend gesproken en drong niet verder aan. Ik hield mij gauw overtuigd dat zij niet de minste dubbelzinngheid had bedoeld. Ik dacht aan de ironie van het lot en gaf niettemin zonder spot toe:

,,Inderdaad."

En ik sliep in, voldaan van een goede moeite en een weldoende verwachting.

Er volgden dagen van geheimnisvolle verstandhouding tusschen Emma en mij, verstandhouding die op zichzelf reeds rijk was aan genot, als een wellust die de verzadiging belooft. Ik behield dezelfde hooghartige houding van den bezigen man, die zwijgzaam en afgetrokken met vreemde dingen is

begaan. Bijtend aan mijn pijp zag ik, afwezig, den winterregen de ruiten vloeierig maken. Maar met een draaiende blik, die even den blik van Emma huwde, waar zij licht en veerkrachtig een vaas op den schoorsteen hief, dronk ik aan haar een bedwelming welke ik, innerlijk jubelend, onder een superbe roerloosheid bedwong. Emma daarentegen had oogenblikken dat zij bezorgd in een mijmering scheen weg te zinken maar met een schier onzichtbaar schudden van de schouders wierp zij dan iets ver van zich af en bloeide weer open in een lach van al haar tanden, die als een totale overgave was. Ofwel waren het onder het eten, als een roekeloos spel, wijl Claudia argeloos de kinderen bediende, haar vingeren die zich vluchtig om mijn vingeren strengelden. Andere malen was het een wisselen van woorden, zonder den toon te verheffen, opwellingen van vroolijke zinspelingen en invallen, die niet meer groeiden tot een ernstig gesprek zooals vroeger, maar de wispelturigheid en fantasie hadden der amoureuze ingeving. Deze valschheid in ons gedrag, deze zekerheid in ons bedrog en vaker nog de dubbelzinnigheid waarmede wij onder het niets vermoedend oog van mijn vrouw een matige en natuurlijke opgewektheid huichelden, bond ons in een betoovering, die elke omwoeling van het geweten bij voorbaat onder lust begroef.

De bezoeken van mijn vriend, den onderpastoor, kwamen echter geheel deze verrukkelijke architectuur in haar broze grondvesten bedreigen. Hij knikte hoofsch boven de palmbollen die bij den ingang van den voorwegel staan en zijn vranke blik veegde het stralen van Emma's gelaat. Haar spontaniteit, haar achteloosheid, haar speelschheid werden eensklaps een boomgaard, waarvan de zon zich terugtrekt. Ik zelf werd mij onmiddellijk bewust dat wij onder zijn oog tot een volkomen eerlijkheid moesten terugkeeren en dat de zin van het minste spel, hoe heimelijk ook aangeroerd, hem niet zou ontsnappen. Hij trad binnen met steeds denzelfden lach. Niet alleen dienden wij terstond onze geheime intimiteit af te leggen. Het was alsof een schaamte tusschen ons rees. In zijn aanwezigheid kon er van roekeloosheid geen sprake meer zijn. Verlegenheid, onbehagelijkheid heerschte er alleen.

« AnteriorContinuar »