Imagens das páginas
PDF
ePub

ziekte geërfd. Hij is te München geboren en heeft in zijn kindsheid veel met zijn ouders gereisd. Een moeilijke schooltijd:

,,Es war, als wäre das Leidenserbe der Mutter, das doch erst zwölf Jahre darauf zu wirklichem Kranksein führte, schon damals übernommen worden; denn wenn auch mancher frische Aufschwung immer wieder weiter trieb, so setzten doch mehr und mehr jene dumpfen Hemmungen ein, die ihn wohl nicht hätten so zu Jahren kommen lassen, wenn nicht irgend etwas in ihm ebenso zähe für ihn gestritten und ihn über das Schlimmste immer wieder von neuem hinweg gebracht hätte."

Ook Morgenstern heeft zich vroeg in Schopenhauer verdiept. Later kwam Nietzsche. Nog later Ibsen, van wien hij eenige stukken, vooral Brand en Peer Gynt, vertaalde en dien hij persoonlijk leerde kennen. Dan volgde omstreeks 1901 de groote bewondering voor de Deutsche Schriften van Paul de Lagarde, dien hij,,der zweite massgebende Deutscher der letzten Jahrzehnte" noemt - Nietzsche was de eerste! Eindelijk - na 1908 een onvoorwaardelijke overgave aan de persoon en het werk van Rudolf Steiner. ,,In dieser (Steiners) Persönlichkeit lebt ein grosser spiritueller Forscher ein ganz dem Dienste der Wahrheit gewidmetes Leben vor uns und für uns dar."

Van alle paden, die een recent verleden met een nog niet ontcijferd heden verbinden, zijn die, waarlangs de religieuze beweging voortkronkelt, het donkerst en het moeilijkst te onderkennen. Wat weten wij eigenlijk van Lagarde? Bedroefd weinig. Niet eens in hoeverre dat, wat hij gewild en gedaan heeft, enkelen alleen berust op iets, wat slechts waarde in zijn eigen tijd had. Niet eens in hoeverre wij hem als vriend of als vijand van dien tijd mogen beschouwen. Indien iemand als Troeltsch al overtuigd was, dat Lagarde,,ein Gemüt (war), das bei allem Reichtum und bei aller Tiefe seiner Frömmigkeit, doch mehr eine unklare, unruhige und überreizte Sehnsucht nach Religion als diese selbst besass" - wie zal zeggen of in dat vage, onrustige, overprikkelde heimwee niet een profetisch voorgevoel school van veel, wat heden ten dage op komst schijnt? En Steiner? Er woekert zoo veel vreemds en afstootend kinderachtigs in dat, wat hij in het leven riep, dat wij over de diepere beteekenis, die er misschien in ligt, het oordeel kwijt zijn.

1926 IV

8

Hoe dit zij niet als onmiddellijk produkt, maar veel eer als een vroolijke en gave mistel op een onbeduidenden appelboom, is ergens in het bleeke leven van Christian Morgenstern het boekje gerijpt, waardoor hij beroemd werd: de Galgenlieder (1905.) De oorsprong ligt in een kring van vrienden:

,,Die ersten, noch den neunziger Jahren entstammenden Galgenlieder entstanden für einen lustigen Kreis, der sich auf einem Ausflug nach Werder bei Potsdam, allwo noch heute ein sog. „,Galgenberg" gezeigt wird, wie das so die Laune gibt, mit diesem Namen schmücken zu müssen meinte. Aus dem Namen erwuchs alsdann das Weitere, denn man wollte sich doch, war man schon nun einmal eine so benannte Vereinigung, auch das Gehörige dazu denken und vorstellen."

Niet dadelijk werd het bekend; maar allengs drong het door. Wanneer wij toch bij dichterlijke vergelijkingen zijn: het was als een zwerm postduiven, die los gelaten, een oogenblik verward door elkaar fladderen, maar dan met pijlsnelle zekerheid ieder op zijn doel afvliegen. Het was, of iemand iets had gezegd, waarop anderen lang hadden gewacht, en al spoedig lagen regels en heele gedichten in ieder duitsch oor en op aller lippen. Toen de tweede bundel Palmstrom (1910) verscheen, waarin Morgenstern's genre met meer bewustzijn en consequenter werd doorgevoerd, was men voorbereid: de uitwerking was des te grooter. Tijdens den oorlog - over wiens verwoestende eigenschappen zooveel en over wiens regenereerende werkzaamheid zoo weinig gezegd is werd iets van wat in die boekjes met de taal geschied was een algemeen taalverschijnsel: het soldatenyocabularium en de soldatenspreekwijzen, die zich vooral tusschen 1914 en 1917 ontwikkelden, vertoonen in hun struktuur onmiskenbaar verwantschap met de Galgenlieder en Palmstrom. Dat is niet zoo zeer een bewijs van Morgenstern's invloed als van zijn inzicht; hij had iets wat in de lucht lag, met groote zekerheid weten te pakken.

Morgenstern stierf in 1916. Na zijn dood verscheen nog Palma Kunkel (1916). In dit laatste boekje wij weten niet, wat Morgenstern, indien hij het zelf geheel had kunnen redigeeren, misschien zou hebben laten vallen bevinden wij ons vaak dicht bij de grens, waar het spontane ophoudt

[ocr errors]

en het gezochte en opzettelijke begint; het genre is op weg gemaniëreerd te worden.

Laten wij er nog bijvoegen, dat de dichter zelf die boekjes geenszins als zijn eigenlijk levenswerk beschouwde, hij noemt ze,,bloss Beiwerkchen, Nebensachen," zij moeten slechts ,,ein bisschen geistige Leichtigkeit, Heiterkeit, Freiheit verbreiten, die Phantasie beleben, nur ein bisschen von der im Posthorn gefrorenen Musik der Seele wieder auftauen."

II.

Met het komische als begrip hield en houdt zich de wijsgeerige aesthetica bezig. Of zij het met succes doet kunnen wij daar laten: een deel van de 19e eeuw was bereid het als een,,ausser-aesthetischen Wert" op te vatten. Wij zullen hier van ons recht als literatuurhistoricus gebruik maken, en het komische niet in zijn hoedanigheid als wijsgeerig begrip, maar als letterkundige vorm beschouwen. Voor ons komt het er op aan het letterkundig verschijnsel, dat men grap noemt, nader te bepalen.

Wij moeten dan ook hier zeggen dat het een eenvoudige vorm is, dat wil zeggen een vorm, die uit een geestelijke occupatie en een met die occupatie samenhangende, uit haar af te leiden gedachtengang ontstaat.

Vergelijken wij die occupatie met geestelijke occupaties en gedachtengangen, die wij bij andere eenvoudige vormen, zooals de sage, het spreekwoord, het raadsel enz. vonden, dan zien wij, dat zij in tegenstelling tot die andere iets negatiefs heeft: het is de occupatie van het ontbinden. Wij komen op die wijze tot de schijnbaar paradoxale, maar inderdaad afdoende definitie, dat de grap de letterkundige vorm is, waarin en waardoor iets anders ontbonden wordt.

Een paar voorbeelden zijn misschien niet overbodig. Beginnen wij met de t a a 1, dan vinden wij hier een buitengewoon veelvuldige soort van grappen, die wij woordspelingen noemen.

een

In zooverre de taal zeer algemeen gesproken wijze van mededeeling bedoelt, is het van te voren duidelijk, dat elk van haar deelen de eigenschap der verstaanbaarheid

moet bezitten en dat dientengevolge iedere taalvorm slechts in zijn verstaanbare beteekenis kan worden gebruikt. Bezigt men nu een woord in een andere beteekenis, of meent men, terwijl men het schijnbaar in de eene beteekenis gebruikt, eigenlijk de andere, of vervangt men een verstaanbaar woord door een ander, dat denzelfden, of ongeveer denzelfden klank heeft, maar iets anders beteekent, dan ontstaat op al die manieren dubbelzinnigheid, d.w.z. de mededeelende bedoeling van de taal wordt opgeheven en alles wat aan zin en begrip met haar samenhangt wordt ontbonden. En juist dit is het, wat van haar kant de woordspeling bedoelt.

Een niet geheel nuchtere Engelschman springt op een omnibus, waarin zich een deftige heer en dame bevinden; glijdt uit, valt naar binnen en begint te vloeken. De verontwaardige heer voegt hem toe: how can you swear before a lady? — en hij antwoordt: I did not know the lady wanted to swear before me! Het verwijt en de heele situatie worden hier in het komische ontbonden door het feit, dat bij het gesprek een van de twee sprekers het woord,,before" in de plaatselijke, de andere het in de tijdelijke beteekenis opvat.

Of een Franschman antwoordt op de uitnoodiging een jeu de mots op de pest te maken met: je ne fais pas un jeu de maux. Hij heeft door het vervangen van mots door het gelijkluidende maux den noodzakelijken eisch opgeheven, dat in een samenspraak vraag en antwoord betrekking op hetzelfde moeten hebben; maar hij heeft daarmee het begrip: ,,jeu de mots," dat hier naar zijn meening niet op zijn plaats was, ontbonden.

Het aantal middelen, dat de taal tot ontbinding kent, is even groot als het aantal middelen dat zij bezit iets tot stand te brengen. Iedere wijze een objectiviteit te grijpen en iedere vorm die daardoor ontstaat heeft in het komische zijn tegenvoeter. Wij behoeven slechts, waar een abstractie gebruikt werd, op het concrete terug te komen, waar een beeld bedoeld werd, op het letterlijke terug te gaan, om de komische ontbinding te bereiken.

Zoo kan ook het komische elken anderen eenvoudigen letterkundigen vorm ontbinden. Wanneer wij b.v. een raadsel opgeven als: Onder een blauwen pruimenboom lag iets

blauws met een pit er in. Râ, râ, wat is dat? en den man, die:,,een pruim" raadt, antwoorden, dat het een blauwe huzaar is, die een pit heeft ingeslikt, maar den slimmerik die van een huzaar durft spreken, daarentegen meedeelen, dat het een pruim is dan is daardoor het voornaamste kenmerk van het raadsel: dat het een oplossing bezit, opgeheven en de vorm, dien wij voor ons hebben, heet niet meer: raadsel, maar gr a p.

Wat nu in de taal op zich zelf mogelijk is, kunnen wij ook op de logica toepassen. Ieder denkproces, alle voorwaarden, principes, wetten en normen van het juiste denken kunnen spontaan ontbonden worden. Men behoeft slechts een volgorde te onderbreken, een schakel door een andere te vervangen, men kan als het ware van de eene logica in de andere overgaan telkens ontstaat hieruit iets, wat in zijn ongerijmdheid, tegenstrijdigheid of ondenkbaarheid komisch is, en den letterkundigen vorm van een grap aanneemt.

Een Griek droomt, dat hij bij een beroemde hetaere geweest is, en vertelt dit op de agora. De hetaere hoort er van en verlangt nu betaling. Het geval komt voor den rechter. Deze beveelt den man het geld op de tafel te leggen, laat een spiegel brengen en staat de hetaere toe het spiegelbeeld van het geld als betaling voor het gedroomde genot te nemen. lets als een parallel van deze logica vinden wij in de geschiedenis van den reiziger die uit Egypte een opgezette ichneumon meebrengt, die de slangen moet verdelgen, die zijn broeder, die delirium tremens heeft, beangstigen en die op de opmerking:,,maar dat is toch geen echte ichneumon," logisch antwoordt: „ja, maar die slangen zijn ook niet echt."

In het ethische is het weer hetzelfde. Nemen wij de algemeen bekende moralistische geschiedenis van den man, die, zittend onder een ouden eik, er over nadenkt, waarom de eikeboom zulke kleine onooglijke vruchten heeft, en waarom de mooie groote pompoenen in zijn tuin aan die magere kruipende plantjes groeien. De schepping schijnt hem verkeerd. Maar terwijl hij twijfelt en peinst, valt hem een eikel op het hoofd - en nu schijnt hem een licht op te gaan: althans hij verheugť zich, dat pompoenen niet aan eikeboomèn groeien. Dat die geschiedenis een ernstige bedoeling heeft, is

« AnteriorContinuar »